Wonen in de provincie heeft zo zijn voor en tegens. Wat mij betreft veel meer voren dan tegens. Je ziet ze overal weer op de akkers verschijnen deze dagen. Diepe voren in glanzende klei. Eindeloos lang. Geflankeerd door statige bomenrijen, kronkelende dijken en diepzwarte kreken. Maar daar wil ik het helemaal niet over hebben. Er zijn prangender zaken die de aandacht vragen.
Mijn lokale krant bericht vanochtend over twee zaken die het pittoreske dorp waar ik mijn stukjes schrijf aanbelangen. Het eerste handelt over de grote gaten in de dekking van het mobiele telefonie-signaal in Zeeland. Hele dorpen op de eilanden zijn simpelweg niet bereikbaar. Hier in de grensstreek van Zeeuws-Vlaanderen zijn het vooral de signalen van buitenlandse providers die de inlandse overschaduwen. Lastig, telefoonrekeningen willen wel eens oplopen doordat je ongewild via een buitenlands netwerk belt, maar meestal gewoon omdat geen van de signalen goed genoeg is om een fatsoenlijk gesprek te voeren. Dat is ook ongeveer wat de Provincie heeft aangekaart bij de Telecombedrijven. Mensen kunnen niet bellen. Het noodnummer is niet te bereiken wanneer je op de verkeerde plaats bent of woont. Voor een provincie als Zeeland natuurlijk vervelend. Buitenlandse toeristen moeten wel naar die heimat kunnen bellen. Onze enige vorm van groeieconomie, de 55-plusser op de elektrische fiets, mag niet midden in de polder het grit uit de billen moeten peuteren zonder de hulpdiensten te kunnen bereiken. En terecht. De Telecomgiganten beloven beterschap. Sommige althans, T-mobile, de enige die rond mijn woning soms nog op het display durft te verschijnen, heeft niet gereageerd op de vragen van de Provincie.
Moet ik me daar nu druk over maken? Misschien niet. Of juist wel, omdat een tweede bericht, een paar pagina’s verder, over de voorgenomen sluiting van de kazerne van de vrijwillige brandweer in Zuiddorpe gaat. De kop titelt over mijn dorp. Over de opkomsttijden van de brandweer in Overslag. Dat de opgelegde aanrijtijd van acht minuten vanuit de overige kazernes niet gehaald kan worden. Gelukkig is er een oplossing. De wettekst die de tijd waarin de hulpdiensten ter plaatse moeten komen bepaald, biedt volgens Burgemeester Jan Lonink, voorzitter van de veiligheidsregio, ook ruimte om deze tijden op te rekken. Ik stel mij voor dat er dan staat dat het in acht minuten moet, maar indien het meer dan acht minuten rijden is, dat het dan, ach weet je, ook best twintig minuten duren mag. Het leven op ‘den buiten’ is tenslotte al zoveel rijker geweest, dat het niet per definitie even lang hoeft te duren als dat van de burger in de stad.
Wanneer ik straks onverhoopt op een ijzige winteravond mijn brandende huis moet ontvluchten en vruchteloos op mijn inderhaast van het TV-meubel gegriste mobiele telefoon 112 probeer te bereiken, hoef ik in ieder geval niet naar T-mobile te wijzen, wanneer het hartverscheurende gekrijs van mijn dochters op de brandende bovenverdieping verstomt in de verzengende hitte van het allesverslindende vuur. Het is allemaal de schuld van de vlammen, die zich niet aan de opgerekte tijden houden.
‘Zie je die man daar, die zo kromgebogen tegen de wind tussen de pas geploegde velden fietst? Heeft zijn hele gezin verloren in een fatale brand. Oh nee, jaren geleden al. De brandweer kwam te laat. Uhuh, twee kleine kinderen en zijn vrouw. Hij fietst hier elke dag. Weer of geen weer. Om de honderd meter stopt hij. Kijk zie je, nu doet hij het weer. Wat hij doet? Kijken of hij bereik heeft op zijn mobiele telefoon. Waarom hij zo met zijn hoofd schudt?’