schrijfangst

Vanavond kreeg ik een compliment. Over mijn schrijfsels. Dat ik een moedig mens ben om mijn hersenspinsels openbaar te maken. Ik weet niet of ik het daar mee eens ben. Met dat laatste dan. Het is een proces. Ee
n langzaam pellen van de ui. Velletje voor velletje. Soms een dikke schil, dan weer zo’n akelig dun vliesje. Ik weet dat er mensen zijn die hele bundels vol schrijven zonder dat er ooit een woord van gelezen zal worden. Dat er schrijvers zijn die zich nooit zo zullen noemen. Ik kan dat niet. Op mijn harde schijf staat geen voorraadje verhalen. Geen conceptjes die nog wat moeten worden bijgeschaafd. Om te kunnen schrijven heb ik een publiek nodig. Niet per definitie zichtbaar. Mijn podium is vrij toegankelijk. Wie wil mag er in het donker bij komen staan en zachtjes applaudiseren. Het doet de vraag rijzen wanneer je een schrijver bent. Is het omdat je op virtuoze wijze woorden aaneen kunt rijgen, of omdat je woorden schrijft die gelezen worden? Ik schrijf. Woorden. Zinnen. Verhaaltjes. Steeds meer, almaar frequenter. Zelfopgelegde discipline. Langzaam begint het besef te komen dat ik een schrijver zou kunnen zijn. Mijn ziel steeds verder bloot leggend. Laagje voor laagje. Velletje na velletje. De schaamte voorbij. Als de ui ontleed is blijft er niets over. Geen pit. Geen kern. De ziel vrij om zonder reserves los te gaan.