kikkerdril

Kent u die kikker? Die met die rood-wit gestreepte zwembroek uit de kinderboeken van Max Velthuijs. Wat een irritante amfibie is me dat zeg. ‘Kikker & vriendjes’ heet de DVD waar mijn oudste dochter het liefst de hele dag naar zou kijken. Acht filmpjes over een verwende, ontevreden kutkikker die zijn vrienden loopt te koeieneren. Zonder enige vorm van zelfkennis en vooral zonder enige waardering voor zijn vrienden die zo hardnekkig enthousiast proberen om hem het leven wat aangenamer te maken. Het is dat elk filmpje met een positieve noot moet aflopen, dat het humeur van de bastaard van Kermit aan het eind van iedere episode als een blad aan een boom omdraait. Wat het voor mij als gedwongen meekijker zo mogelijk nog irritanter maakt.

Natuurlijk vindt mijn kind dit prachtig. Vanmiddag sloeg ze aan tafel haar armen over elkaar. ‘Ik ben boos.’ ‘Waarom ben je boos schat?’ ‘Dat weet ik niet! Ik ben boos.’ ‘Ben je boos omdat je een kikker bent?’ ‘JA.’ Nou daar zijn we weer mee gezegend. Een kwaaie kikker op de trap. Een boze kikker in de bakfiets. Een zich vervelende kikker aan de ontbijttafel. Ik denk dat het hoog tijd wordt om haar eens een sprookje te vertellen waarin een kikker gewoon ouderwets een prins blijkt te zijn. Een kikker met een kroon op zijn harses, in plaats van eentje met platvoeten en een rood-wit gestreepte zwembroek. Dat past trouwens ook veel beter bij haar verzameling prinsessenjurken.

kindercircus

Bovenop de TrippTrapp-stoel van haar grote zus klinkt al net even te lang het enthousiaste gekir van de jongste. ‘Wat leuk dat ze zich zo goed bezig kan houden terwijl ik mijn laptop reanimeer’, heb ik al zeker twee keer gedacht. Tot een niet te ontkennen aroma vanuit de keuken de eetkamer en mijn herinnering in drijft. Had ik een kwartier geleden ook al niet tegen mezelf gezegd dat ik haar eerst even moest verschonen? Mijn retorische vraag of ze een schone luier wil, wordt beantwoord met haar kenmerkende overwinnaarsblik.

Onder luid protest trek ik haar nieuwe schoenen uit. Hoe durf ik. Met die schoentjes zou ze het liefst nog in bad gaan. De omvang van de luier die onder de romper vandaan komt, doet me het ergste vrezen. Een kort onderzoek wijst uit dat alles binnenboord is gebleven. Een moment van opluchting. Wanneer ik het ding openscheur, geeft de inhoud de verwachte smeerboel,. Ze richt zich op om naar haar sokken te grijpen. In een reflex schuif ik haar kleren verder omhoog en grijp naar de doos met luierdoekjes. Leeg. ‘Blijf liggen pruts.’ Daar ligt een nieuw pak doekjes. Met een hand peuter ik het open en neem een doekje. Neem een hele rits doekjes, want juist nu laten ze natuurlijk niet los. Ik veeg haar onderbuik af en red een sok. Luier opzij, ver genoeg voor trappelende voetjes. Er wordt een broek in mijn richting geslingerd. Met een geoefende beweging weer ik hem af en concentreer me verder op deze oneerlijke judowedstrijd met hindernissen.

Wie nu een lang en onsmakelijk verhaal over de rest van deze vertoning verwacht, komt bedrogen uit. Deze vader is namelijk nog zo onhandig niet in dergelijke materie. Met tegenzin laat ze zich weer aankleden. Tot haar schoenen aan de beurt zijn. Zodra beide voetjes op de grond staan klinkt het luidkeels ‘Opa’. Om haar wens kracht bij te zetten verdwijnt ze vast in de richting van de voordeur.

kleine meisjes worden groot

Ze is naar school, mijn kleine meisje. Daar sta je dan als vader, een beetje wijfelend te schuifelen op het schoolplein. Alles nieuw, alles anders, het arme kind. Het ‘arme kind’ is binnen drie tellen verdwenen naar de andere kant van het schoolplein. Ze vraagt zich waarschijnlijk af waarom haar vader en moeder hier nog zijn. Gelijk heeft ze. Wat doe ik hier nog? Een eerste zoemer gaat. Nu is het echt. Even oogcontact, een trekkend lipje, ‘waar moet ik nu heen?’ Het buurmeisje van een half jaar ouder pakt haar bij de hand en neemt haar mee in de rij. Een stapje terug vaders, nog maar een. Lijdzaam wacht ik bij de achtermuur van het schoolplein en kijk hoe de rijen een voor een het gebouw binnen gaan. De kleutertjes als laatste. Eentje huilt er hartverscheurend. Niet de onze, niet mijn meisje. Trots schuifel ik achter de kinderen aan naar binnen, niet wetend wat er nog van me wordt verwacht.

Twee jaar, zeven maanden en twintig dagen oud is ze. Al van voor de kerstvakantie loop ik met een brok in mijn keel. Afscheid op het kinderdagverblijf waar ze twee jaar lang twee dagen in de week naar toe ging. Van haar onafscheidelijke vriendje, wiens naam van zodra ze hem uit kon spreken niet van haar lippen te branden was. Terwijl ik het schrijf schiet ik weer vol. Zij lijkt er niet mee te zitten, rept met geen woord meer over haar ‘Tiasje’. ‘We komen spelen, we gaan afspreken’, sentimenteel wauwelende ouders zonder enig benul van wat er in die kinderhoofdjes om gaat. Ik maak mezelf maar wijs dat ze het allemaal nog niet begrijpt. Ik weet wel beter. Afwachten vader, de horde is genomen, de stap gezet. Wachten. Nog een half uurtje, dan mag ik haar weer ophalen. Wedden dat ze niet kan wachten om vanmiddag weer terug te gaan?