Grote glanzende ogen kijken in mijn betraande exemplaren. Manmoedig houd ik de knuffelige kop van het dier in mijn handen. Een laatste warme omhelzing. Niet warm genoeg. Onmachtig zijn eigen lijf nog langer op temperatuur te houden. Niet te redden.
Nog geen week geleden vond ik het ontzielde lichaam van zijn maatje naast hem in de wei. Onverwacht. Onmogelijk. Daags tevoren nog dartel, lag het beest daar koud en stijf in de natte aarde. Ontnuchterend het verlies en de harde realiteit van de dingen die dat met zich meebrengt. Oorzaak onbekend. Wringende vragen.
Een kadavar op de oprit. Onder een blauw bouwzeil. Je wil het niet zien, maar je blik luistert niet langer. Kinderen spelen in de straat. ‘Oh mijn god, de kinderen, als ze maar niet…’ Nee, ze zien het niet.
Het is treurig, zo’n eenzaam beestje in de wei. Het brengt je in twijfel. Over het vervolg. Wat je nu verder moet. Hoe? Zo niet. Een extra aai. Onterecht schuldgevoel. Gedeelde smart misschien.
Vanochtend geen gebalk aan de draad. Met een bakje brokken naar de wei. Een hart dat een slag overslaat. Nee, hij kijkt me aan. ‘Kom dan.’ Versnelde pas. Het gaat niet. Wat ik ook aan hem sleur. De bak brokken wordt dankbaar leeggeslobberd. Liggend in de stal.
Door paniek overmeesterd bel ik de veearts. Blijf bij mijn jongen. Een dekentje, hij moet een dekentje. Het mag niet baten. Met zijn laatste krachten schuift hij zichzelf in de kille ochtendzon. Wil net als ik wat niet meer kan. De veearts is meedogenloos. Mij rest niets anders dan volgen.
Er ligt weer een blauw bouwzeiltje op de oprit. Wat vertel ik in hemelsnaam mijn meisjes? Hoe verklaren wat je zelf niet begrijpt.