bloedjes

Onderzoekers hebben vastgesteld dat kinderen die actief zijn op het internet met name geshockeerd worden door beelden van geweld en de dood. Seksueel getinte inhoud wordt veel minder vaak genoemd, aldus de verbouwereerde radioverslaggever. Ik heb niet de moeite genomen om het na te trekken, maar ik hoop van harte dat die laatste uitspraak volledig op het conto van de mediapersoon in kwestie mag worden bijgeschreven. Het is zo’n uitspraak die achter in mijn hoofd rustig voort blijft sudderen. Voedingsbodem voor sluimerende ergernis. Voor verbazing over de kortzichtigheid van de gedachte zelf.

Sex is vies. Bloot slaat dood. Oh nee, doodslag, dat willen ze gelukkig niet zien. Geeft het weer dat onze kinderen een veel gezondere kijk hebben op het menselijk functioneren dan de volwassen maatschappij anno tweeduizenddertien? Dat de verkrampte houding ten opzichte van seksualiteit in verhouding tot kinderen een aangeleerde reflex is? Ik help het ons hopen.

De Westerse, ach laat ik niet te flauw generaliseren, de hele wereld is doorspekt van oorlog en geweld. Doorgedraaide scholieren schieten hun magazijnen leeg in de klaslokalen van kleuterscholen. Worden we gesneden op de autoweg, dan weet onze middelvinger zich snel vergezeld van de nodige niet mis te verstane verwensingen. En ach, als niemand zijn politieke vingers wil branden, dan zijn de duizenden burgerdoden in zo’n woestijnland plots niet meer dan wat flarden behang op het televisiescherm. Zijn we inmiddels zo afgestompt door de eeuwenlange strijd tussen alles wat leeft, dat we de bloederige en vaak dodelijke gevolgen minder stuitend vinden om naar te kijken, dan twee mensen die al dan niet voor geldelijk gewin met elkaar de liefde bedrijven?

Er zijn kinderen van dertien, veertien, vijftien jaar die computerspelletjes spelen die gebaseerd zijn op de meest gruwelijke oorlogen. Ze zijn de held in een wereld van virtueel geweld. Emmers bloed worden er vergoten. De meest waanzinnig realistische moordwapens worden met speels gemak ‘verdiend’ en gebruikt. In alle openheid. Zonder schaamte. Die zelfde kinderen zie ik besmuikt gluren naar een stel siliconenborsten in een aflevering van Californication op een televisie die per ongeluk aan is blijven staan na een paar episodes van Spongebob Squarepants. Het kwaad is al geschied, bloot is vies en stiekem. Sex voor achter gesloten deuren en met de gordijnen dicht. Porno alleen maar cool om over op te scheppen onder leeftijdsgenoten.

Ik hoop van harte dat mijn kinderen op kunnen groeien in een wereld waarin ze als meisje van drie een hele zomer in hun blote kont door de tuin kunnen banjeren. Waarin hun lichaam en de beleving daarvan zo lang mogelijk vrij kan worden overgegeven aan hun eigen fantasie. Zonder opgelegde normen. Zonder bodemloze waarden. Een wereld waarin de geneugten van het leven zwaarder mogen wegen dan de dreiging van een gewelddadig einde. Ik hoop verdomme dat mijn dochters tegen die tijd gewoon giechelend naar een vies filmpje zitten te kijken, in plaats van dat ze zich god wanen met een virtuele raketwerper.

waanzin

De witte bestelbus raast zonder gas terug te nemen verder over de brede landweg. Het duurt niet lang eer het nog slechts een stofwolk in de verte is. Het is stil. Zoals het alleen stil kan zijn op een zongeblakerde hoogvlakte in juli. Aan het eind van een vers bandenspoor ligt een stoffige zwarte limousine schuin in de greppel naast de weg. Opnieuw wordt de stilte doorbroken. Een buizerd vliegt op. Een konijn langs de kant van de weg rekt zich uit om de situatie in zich op te kunnen nemen. Hupt dan rustig verder. Drie startpogingen. Dan zwelt het geluid van de zware motor aan met de kracht van een orkaan. Nog eens. Zand en grind spuiten weg onder het rechterachterwiel. Vergeefs. Vooruit. Achteruit. Nergens heen. De motor dooft. Met een gedempte klik opent iemand het voorportier. Een man in een blauw windjack klautert uit het gekapseisde slagschip. Een tweede, dat moet de chauffeur zijn, volgt. Samen nemen ze de situatie in zich op. De eerste schudt zijn hoofd. Praat in een mobiele telefoon. De chauffeur tikt tegen de geblindeerde achterruit. Spreekt door de kier die hij krijgt met de overgebleven inzittenden. De man met de telefoon wijst naar het achterwiel. Benzine. Dan gaat het snel. Het achterportier zwaait open en een derde man in een identiek blauw windjack helpt de ogenschijnlijk belangrijke passagier snel uit de auto. Het is een jonge kerel. Half van de dertig misschien. Stijlvol maar sportief gekleed. Niet meteen wat je verwacht met zo’n entourage. Het gezelschap kijkt even verweesd om zich heen. Verwijdert zich van de auto. Niet verder dan tien meter. De eerste man is nog steeds druk aan het telefoneren, wanneer een stofwolk in de verte de komst van een voertuig aankondigt. Plots is er organisatie. De chauffeur en de beller stellen zich op langs de kant van de weg. De derde man begeleidt zijn passagier in de richting van het struikgewas achter de greppel. Uit het gezichtsveld. Keert dan terug naar de plek des onheils en neemt een positie in achter de gestrande limo.

Een gehavende Lada komt piepend tot stilstand op een twintigtal meter voor de eerste begeleider. De bestuurder roept iets naar de mannen in hun blauwe windjacks. Er klinkt een onmiskenbaar njet. De man in de Lada houdt aan. De vrouw naast hem gesticuleert wild met haar armen. Wanneer de deur van het vehikel met veel gekraak openzwaait, komt er een automatisch pistool uit een van de windjacks. Een duidelijk signaal. Een wuifgebaar met het pistool. De deur kraakt weer dicht. Sluit niet. Nog eens. Vol gas maakt de goedbedoelende burger dat hij weg komt. Een nieuwere auto, van Westerse makelijk, sluit aan. Volgt ogenschijnlijk zonder dralen het spoor van zijn voorganger. Stopt dan even bruusk als overwacht. Komt met hoge snelheid achteruit gereden. Er klinkt een eerste schot. Een spervuur volgt. Seconden later is de zwarte slee een grote vuurbal. Bevelen klinken. Antwoord komt er niet.

Aan de rand van het struikgewas zit een goedgeklede jongeman op zijn hurken in het hoge gras. Zijn blik verwilderd, zintuigen verlamd. Niemand meer om hem te helpen. Onder dekking van de brandhaard begint hij te rennen. Weg van het vuur. Van zijn belagers. Het kan niet anders dan dat ze het op hem voorzien hebben. Het struikgewas wordt dikker. Lastiger om snel vooruit te komen. Gedurig kijkt hij achterom. De hoger wordende begroeiing ontneemt het zicht. Biedt hem bescherming. Tussen hoge varens door struikelt hij een smal weggetje op. Verhard met een soort grote ongelijke kasseien. Een poging tot oriëntatie. Achter hem klinkt geluid. Is dat een hond? Het weggetje scheidt het groen van een waterloop. Te breed om overheen te springen. Hij volgt het pad. Zijn hartslag stijgt tot ongekende hoogten. Zijn longen pompen uit volle macht. Zijn keel brandt. Nog eens omkijken. Niets te zien. Doorrennen. Een klein bruggetje. Niet meer dan een geschilde boomstam en een slap touw als leuning. Drie, vier grote stappen heeft hij nodig om de overkant te bereiken. Een klein dijkje. Meer begroeiing. Jonge berken. Oneindig veel sprieterige witte berken. Hij blijft rennen. Overal om hem heen is het landschap nu hetzelfde. Die witte berken. Dat dromerige zonlicht, dat door het dunne bladerdak op het mos valt. Even staat hij stil. Verloren. De weg kwijt. Geen idee. Alleen het ruisen van de bladeren. Een tak kraakt in de verte. Gedempte stemmen. Voorovergebogen, met zijn handen op zijn knieën, probeert hij het geluid te lokaliseren. Daar. Links van hem. Hij komt in beweging. Probeert zich te verwijderen van zijn belagers. Blijft vluchten.

De bomen worden vaag. Alles wordt vaag. Hij rent over een onmetelijk groot terras. Botst tegen tafeltjes. Stoelen worden omver gemaaid. Het terrasmeubilair gaat over in zware eikenhouten meubelen. Gedekte tafels. Glaswerk rinkelt. Slaat op de stenen vloer kapot. Een galerij. Koptische zuilen. Een glazen wand. Links naast hem lopen zijn belagers. Een nog. De rest haakt een voor een af. Achter het glas ziet hij zijn opponent praten. Roepen. Er wordt met papieren gezwaaid. Hele dossiers. Een rode waas. Hij hoort niets. Probeert een ruk naar rechts. Het helpt niet. De meute volgt. Lachend. Grijnzend. Gillend. Een smalle houten draaitrap in gepolitoerd palissander. Donker en onheilspellend. Zijn enige optie. Ogenschijnlijk onvermoeibaar begint hij aan de klim. Een kansel. Duizenddertien treden. Of meer. Achter zich hoort hij nu de slogans. Het gedruis. Het geroffel van voeten op traptreden. Steeds dichter. Het einde van de trap. Wijds. Licht. Zijn ivoren toren. Bekend. Veilig. De rug tegen de muur. Een ouder koppel kijkt meewarig op hem neer. Hij pijnigt zijn hersenen om hen te herkennen. Niets. Helemaal niets. Overal die grijnzende gezichten. Onontkoombaar. Licht. Het ivoor wijkt. Zijn val niet te stuiten.