schoolkost

Dat ene nachtje nog, wat een opgave. Die laatste twee weken vakantie. Alle energie die van die koppies bleef spatten. Lief samen spelen. Tot bloedens toe. Die anders zo geduldige vader al voor de koffie met een rol behang in de aanslag. Het is allemaal voorbij. Het verdriet over de nieuwe brooddoos van het zusje lijkt na een onrustig nachtje slaap ook wat gesleten. De losgeslagen energiebanen gekanaliseerd naar een gezamenlijk doel: School!

Een plein vol krijsende kinderen. De toegang verstopt met halsreikende ouders en verwrongen kinderfietsen. Ergens daartussen die twee van mij. Grote zus doet het nog een keer voor. ‘Kijk, daar staat jouw juffrouw.’ Een welgemikte duw brengt de jongste even uit haar evenwicht. Niet echt. Hooguit letterlijk. Op een afstandje kijken we toe. Trotse ouders. Wij weten nu hoe het werkt. Nummer een blijft bijna in haar enthousiasme. De tweede kleuterklas, een nieuwe juffrouw, een nieuw lokaal. De kleinste verliest zienderogen meer van haar branie. Verschanst zich in de verkeerde rij tussen de vriendinnen van haar zus. Stilletjes. Voor het eerst in weken.

Als de rij in beweging komt schuift ze mee naar binnen. Een blik in de richting van de zus die geen tijd meer voor haar heeft. Een verwachtingsvolle oogopslag naar de juf. Het rode boekentasje fier op haar rug. Eenmaal in de gang kijkt ze nog een keer om. Een tweede keer. Dan is ze verdwenen. Stond er paniek in haar ogen? Volgens mij niet. Misschien een heel klein beetje onzekerheid. Een pietepeuterig streepje onwennigheid. Ze zal het ontkennen. In alle toonaarden.

Het is stil in huis. Maandenlang heb ik hier naar uitgekeken. Van gedroomd bijna. Ruimte voor al mijn dromen, plannen, wensen en verplichtingen. Het slachtoffer van de overval. Onwennig. Licht getraumatiseerd. De kaarten zijn opnieuw geschud.

kleine meisjes worden groot

Ze is naar school, mijn kleine meisje. Daar sta je dan als vader, een beetje wijfelend te schuifelen op het schoolplein. Alles nieuw, alles anders, het arme kind. Het ‘arme kind’ is binnen drie tellen verdwenen naar de andere kant van het schoolplein. Ze vraagt zich waarschijnlijk af waarom haar vader en moeder hier nog zijn. Gelijk heeft ze. Wat doe ik hier nog? Een eerste zoemer gaat. Nu is het echt. Even oogcontact, een trekkend lipje, ‘waar moet ik nu heen?’ Het buurmeisje van een half jaar ouder pakt haar bij de hand en neemt haar mee in de rij. Een stapje terug vaders, nog maar een. Lijdzaam wacht ik bij de achtermuur van het schoolplein en kijk hoe de rijen een voor een het gebouw binnen gaan. De kleutertjes als laatste. Eentje huilt er hartverscheurend. Niet de onze, niet mijn meisje. Trots schuifel ik achter de kinderen aan naar binnen, niet wetend wat er nog van me wordt verwacht.

Twee jaar, zeven maanden en twintig dagen oud is ze. Al van voor de kerstvakantie loop ik met een brok in mijn keel. Afscheid op het kinderdagverblijf waar ze twee jaar lang twee dagen in de week naar toe ging. Van haar onafscheidelijke vriendje, wiens naam van zodra ze hem uit kon spreken niet van haar lippen te branden was. Terwijl ik het schrijf schiet ik weer vol. Zij lijkt er niet mee te zitten, rept met geen woord meer over haar ‘Tiasje’. ‘We komen spelen, we gaan afspreken’, sentimenteel wauwelende ouders zonder enig benul van wat er in die kinderhoofdjes om gaat. Ik maak mezelf maar wijs dat ze het allemaal nog niet begrijpt. Ik weet wel beter. Afwachten vader, de horde is genomen, de stap gezet. Wachten. Nog een half uurtje, dan mag ik haar weer ophalen. Wedden dat ze niet kan wachten om vanmiddag weer terug te gaan?