zerk

Her en der spruiten ze op uit vaalgroene bermen. Omringd door teddyberen of verwelkende bloemen. Kleine monumenten opgericht ter nagedachtenis van de ongelukkige die ter plekke de dood vond. Soms een eenvoudig houten kruis, steeds vaker complete natuurstenen zerken. Het stoort me. Ik vind het ongepast, ongewenst, onbehoorlijk. Ik begrijp de wens om te rouwen. Om het onverwachte verlies een plaats te geven. Waar ik niets van snap is de groeiende gewoonte om dit op de plaats van het ongeval te doen. Tegen de boom waar het hart tot stilstand kwam. Voor altijd. Niet met een bosje bloemen als verstild afscheid. Nee, met blijvende monumenten, herinneringsplaquettes of tempels. Misschien overdrijf ik, maar voor je het weet staat er een Byzantijns klooster tussen de populieren.

Onwillekeurig heb ik de neiging dergelijke monumenten een heel verkeerde connotatie mee te geven. Tenzij het omringd is door verregende pluchen knuffels gaan mijn eerste gedachten toch in de richting van een verkreukelde BMW, een verlaagde Golf met booskijkers, die de grond onder de bloemen geïmpregneerd hebben met motorolie. Overmoedige jonge knullen die met een pilsje teveel op de macht over het stuur verloren. Familie en vrienden achter latend met een dorre mix van schuldgevoel en verdriet. Akelig generaliserend, ik weet het wel. Laat het duidelijk zijn dat ik geen enkele nabestaande wil schofferen, maar ik kan me niet vinden in eender welke beweegreden om langs de openbare weg dergelijke bedevaartsoorden in te richten.

Ik begrijp ook de wegbeheerders niet, de gemeenten, de provincie, wie dan ook. Het leidt af, het verstoort de veiligheid, het is zelfs lastig bij het onderhoud. Zet je een reclamebord in de berm, dan wordt het onmiddellijk verwijderd, maar propageer het hardrijden en het wordt uit piëteit gedoogd. Stel je voor dat we deze gewoonte algemeen goed maken. Dat we begraafplaatsen en strooiweides wegbezuinigen en vervangen door persoonlijke monumenten op de plaats van het verscheiden. Dat de muren van operatiekamers in Neerlands ziekenhuizen langzaam dichtgroeien met plaquettes voor hen die het niet gehaald hebben. Dat op het prikbord achter je ziekenhuisbed de kruisjes van overleden patiënten bewierookt worden. Dat je nieuwe tweedehandsauto de datum waarop het hart van de vorige eigenaar er mee op hield in alle ruiten gegraveerd heeft. Hoe belachelijk klinkt dat? Precies.

vandaar

In antwoord op de column van Hanna Bervoets in de Volkskrant van zaterdag 29 november 2014

 

Geachte Mevrouw Bervoets,

Of mag ik je Hanna noemen? We kennen elkaar tenslotte beter dan je op het eerste gezicht zou denken. Laat ik niet om de hete brij heen draaien Hanna. Die vrouw met jouw gezicht, in jouw kleren, in jouw Amsterdam, dat ben ik. Niet meteen wegklikken nu, ik ben niet op ons achterhoofd gevallen. Toen ik gisteren in de krant jouw column las begon het me te dagen. Wildvreemde mensen die me op straat voorbij fietsen en ‘hé Hanna’ naar me roepen. Die oudere mevrouw laatst, die me op mijn schouder tikte en zich toen ik me omdraaide uitputte in excuses. Dat ze me voor een ander had gehouden. ‘Sorry, nee echt, ik dacht echt even dat, nee, sorry.’ Mijn kapster zei het vorige week nog tegen me, ‘kind’ zei ze, ‘kind wat heb je toch een pluizig haar. Het lijkt wel of je net drie dagen in je bed hebt gelegen.’ Gelukkig had ze daar een fijne lotion voor, die weliswaar wat duurder was dan ik had gehoopt, maar het lijkt te helpen. Maar waarom zou ik je daar mee vervelen, dat weet je natuurlijk al lang.

Weet je Hanna, ik mag toch Hanna zeggen hè, het is vreemd om zo plots te beseffen dat jij mij bent. Dat ik jou ben. Dat ik je nooit zal tegenkomen. Dat je me niet zult herkennen wanneer we elkaar niet voorbij lopen. Je hebt mijn wereld op zijn kop gezet. Jouw kop, mijn kop. Die moedervlek. Nu heb ik hem ook. Nee wacht, laat me even uitspreken, ik ben blij dat ik je heb leren kennen. Dat we even samen in de spiegel hebben kunnen kijken. We mogen er nog best zijn, al zeg ik het zelf. Laat die vrienden maar kletsen, dat ze hun eigen reet eens bestuderen in de reflectie van een willekeurige etalage. Die plooitjes, dat zijn wij, wat maakt het uit aan welke kant we ze dragen? Waar ze vandaan komen, wie ze veroorzaakt heeft. Dat we vanochtend een beetje soepig uit onze ogen keken. De koude mist meer rode vlekken op onze schrale wangen toverde dan we gehoopt hadden. Het doet er allemaal niet toe. Ik heb ons plechtig voorgenomen er niet meer op te letten. Hoe moeilijk dat ook is, nu ik weet dat jij bestaat. Nu de neiging om gedurig over mijn schouder te kijken groter is dan ooit.

Lieve groeten,

Hanna Bervoets

 

 

snorremans

Een maand geleden hing ik achterover in de stoel van een Amsterdamse barbier. Samen met 163 anderen, dat u niet meteen denkt dat ik een voorkeursbehandeling verdiend had of zo. Nee, ik had me zonder enige weerstand laten verleiden mijn weelderige baard op te offeren voor een goed doel. Een wereldrecordpoging, een shavedown als aanloop naar Movember, het grote snorrenkweekprogramma ten behoeve van de strijd tegen prostaat- en teelbalkanker. Gewoon, omdat wij mannen ook liever niet creperen aan de gevolgen van deze akelige ziekte.

Het idee was om samen met de mannen van de Windjammers, Soigneur en Het is Koers een korte rit te rijden die zou eindigen in de stoel van de man met de schaar. Dit boertje verdwaalde uiteraard hopeloos in de grote stad, maar ondanks alles was ik ruim op tijd om me het mes op de keel te laten zetten. Een zaal vol vreemden. De een met al wat meer gezichtshaar dan de ander. Wat in het geval van de aanwezige vrouwen niet meteen ongunstig bleek, maar dat uiteraard geheel terzijde. Veel enthousiasme ook. ‘Gaat ie er echt af?’ Niet bestaande vraag, die ik met graagte bevestigend beantwoordde. Voor het goede doel. En natuurlijk om eens mee te maken hoe het nou voelt om door een ander geschoren te worden. De lotions, de hete handdoeken, het glimmende lemmet van een ouderwets scheermes in de vaardige handen van een zwetende barbier die al een paar uur achtereen productie staat te draaien.

Daar sta je dan. Voor het eerst in ruim een jaar met een bloot gezicht. Grijnzend. Een klein beetje onwennig. Twee boze kleuters thuis, die een papa met een baard willen. Een vrouw die gruwelt bij het idee van een snor. Jaja, de offers die een man moet brengen. Die snor. Die vermaledijde snor. Wie A zegt enzovoorts. Na een paar dagen aarzelen gaat het mes er in. Weg met die drie dagen baard. Geen onzinsnorren van spaghetti, slagroom of potloden meer op Facebook. Het moet maar. Dat was de deal. Niet van harte, echt niet. Niet helemaal zuiver ook. De verleiding om de rest ook maar te laten groeien blijft de kop opsteken. Maar potverdrie mensen, het is voor het goede doel. Even doorbijten nog.

Morgen loopt Movember af en een ding is wel duidelijk, wanneer je er op let hoe hard zo’n snor nou eigenlijk groeit, dan is het resultaat maar droevig. Verwacht geen woeste knevel, geen volwaardige walrus, noch het uiterlijk van een diender met meer dan 40 dienstjaren. Maar het is een snor. Een beetje rossig, zoals altijd. Nog steeds niet helemaal in zijn definitieve vorm. Iets zegt me dat het experiment nog niet ten einde is. Maar daar draait het allemaal niet om. Het doel was het goede. Een mooi bedrag voor de strijd tegen kanker. Dus kom over de brug, doneer op mijn Mospace. Voor mij, voor mijn team, voor de snor, in de hoop dat ik de snor wereldkundig durf maken, dat de snor snel weer verdwenen zal zijn, maar vooral voor al het goede werk dat mijn en al die andere duizenden snorren kunnen financieren. Aarzel niet, Movember is bijna voorbij…