bladgoud 4

Vol overtuiging kijk ik mezelf aan in de spiegel. Goeie kop. Zongebruind. Kapsel in de plooi. Mijn gespierde armen komen goed uit in het gele polo-shirtje. De knoopjes open. Net geen borsthaar in het zicht. De gouden schakelketting om mijn nek kleurt goed bij het zachte geel van het shirt. Ik veeg een losse wimper van mijn wang. Dep een beetje zweet van mijn voorhoofd. Jammer van mijn broek, die vlekken zullen wel stomerij betekenen. Achter me giechelt een stelletje in een van de hokjes. Smakkende geluiden. Onwillekeurig kijk ik om. Onder het halve deurtje de gespannen kuiten van een hurkend meisje. Wiebelig. Ritmisch. Twee jonge knullen staan tegen de wastafel geleund het schouwspel te bestuderen. Hardop te fantaseren wat er zich afspeelt. Smakeloos. Ik verlaat de fel verlichte ruimte en loop door de donkere gang in de richting van de muziek. Telkens wanneer de deur boven aan de trap open gaat dringt er een flard door. Dan weer alleen de gedempte bassen.

Ik zoek een strategisch plekje aan het eind van de centrale bar. Hier, tussen de dansvloer en de ingang, heb ik een goed zicht op wie er binnen- en buiten gaat. Genoeg beweging om het vrouwelijk schoon te bekijken. In groep dansend. Flirtend. Drinkend. Wie er op jacht zijn. Wie er voorzien zijn. Wie er alleen staat. Het meisje in het witte jurkje verschijnt aan de rand van de dansvloer. Ze kijkt om zich heen. Even hoop ik dat ze mij zoekt. Nah, ik weet wanneer ik mijn pogingen moet staken. Ze passeert me rakelings, maar lijkt me niet te herkennen. Jammer, ik mocht haar wel. Leuk koppie, lekker figuur, beetje kleine tieten misschien. Ja, dat is het, geen tieten, niets voor mij. Ik kijk haar nog even na. Het witte jurkje lijkt nog strakker tegen haar bezwete lijf te plakken dan daarnet. Veel heeft ze er niet onder. Maar dus ook geen tieten. Ze gaat naar buiten. Ik draai me om naar de bar. En weer terug. Ze is opgeslokt door een groep gillende Engelse meiden. Ik probeer er omheen te laveren. Mors mijn bier. Stamel een excuus tegen een jonge knul wiens overhemd nu nog wat harder stinkt. Dan sta ik buiten. De spots boven de ingang verlichten wat rokende feestvierders. Een jong meisje in hotpants en een rood topje gaat over haar nek aan de rand van het strand. Achter haar zie ik een groepje half naakt de zee in rennen. Hun gegil gaat op in het gedruis van de omgeving. Ze is weg. Onwillig en plat. Ik lijk wel gek. Ik draai me om en loop de deur door die voor me open wordt gehouden.

Het Engelse groepje is gehalveerd. Twee van de dames dansen uitdagend rond een van de obers. Een derde staat er wat verloren bij. Ik zet mijn zonnebril in mijn haar en vraag haar wat ze drinken wil. Of ik de laatste tijd wel eens in een spiegel gekeken heb. De laatste vijfentwintig jaar bijvoorbeeld. Trut. Nee, jij bent een lekker ding. Met je dikke reet en je pafferige kop.

Mijn plekje aan de bar is ingenomen door een kerel met een matje in zijn nek. Zijn linnen hemd staat veel te ver open. Borsthaar overal. Wat een poseur. Denkt ie werkelijk dat hij zo gaat scoren? Hilarisch. Ik verleg mijn werkterrein naar het andere einde van de bar. Hier is het drukker. Statischer. Hier moet ik zelf manoeuvreren. Twee meiden dansen lepeltje-lepeltje. Ik ga er achter staan en doe met ze mee. Het achterste meisje lijkt het niet erg te vinden. Ik voel haar billen tegen mijn kruis schuren. Dit gaat goed. De armen de lucht in. Ze fluistert iets in het oor van haar vriendin. Het zwartharige meisje voor haar draait zich om en begint haar vriendin te tongen. Voorzichtig druk ik mijn heupen nog wat verder naar voren. Op het ritme van de muziek draai ik mee met elke beweging van haar kontje. De zwarte draait zich om mij heen en drukt haar flinke borsten tegen mijn rug. Haar armen om mij heen op de heupen van haar blonde vriendin. De blonde zakt langzaam door haar knieën, de ander zakt mee. Ik voel billen tegen mijn dijen, borsten tegen mijn kont. Ze glijden weer langs me omhoog. Ik leg mijn handen op de blote buik van het blondje. ‘Handen weg, viespeuk’, sist haar liefje in mijn oor. ‘Ben je jaloers’, vraag ik haar in een overwinningsroes. Ik kan mijn geilheid met moeite nog onderdrukken. ‘Ze is zestien’, gilt ze nu, ‘jij kunt onze opa wel zijn. Engerd’. Hand in hand schieten ze weg. Giechelend. Lachend om die stumper die ze mooi te pakken hadden. Ik ben blij met de relatieve duisternis om mijn opkomende erectie te verbergen. Dat pakken ze me niet meer af. Volgens mij had ze een piercing in haar tepel. Moet haast wel. Ik voelde het toch. Ik bestel nog een bier. Doe maar een grote.

Op een verhoog staan twee danseressen zich in het zweet te werken. Onmogelijk hoog gehakte laarzen en miniscule outfitjes kunnen niet verhullen dat deze dames hun beste jaren hebben gehad. Alle plastische chirurgie ten spijt. Ik vind het geen reclame voor deze tent, zo’n stel van die gerimpelde vellen in een string. Zal wel aan mij liggen. Ik raak aan de praat met Lorna. Lorna is een regular. One of the guys bijna. Altijd in voor een geintje en nooit te beroerd om even bij te springen achter de bar als het echt druk is. In haar dagen moet ze razend knap geweest zijn. Voor een vrouw van haar leeftijd mag ze er zeker nog zijn. Soms kleedt ze zich te jong. Te hip. Dan lijkt ze ouder dan ze is. Maar vandaag is ze precies wie ze is. Een stijlvolle vrouw. Ze straalt succes en zelfvertrouwen uit. Ik geef haar een compliment dat ze wegwuift. ‘Waren ze je aan het opgeilen, die grietjes?’ Kut, ze heeft het gezien. ‘Ach, hoort bij het spelletje’, doe ik laconiek. Ze glimlacht, maar ze lijkt het niet te menen. Ik begin over de danseressen voor ons, maar ik besef dat ze vindt dat ik wauwel. Een andere gast begint tegen haar te kletsen en ik concentreer me opnieuw op een potentiële verovering.

Het meisje waar ik mijn oog op heb laten vallen lijkt me voor in de twintig. Niet zo piep, daar heb ik vannacht geen trek meer in. Van die tietenloze bakvissen die na drie cocktails huns weegs gaan. Met of zonder excuus. Dit dametje heeft pit. Ging net nog helemaal los op de dansvloer en komt nu mijn richting uit gelopen. Ik stel me zo op, dat ze onmogelijk voorbij me kan. ‘Mag ik er even langs?’ ‘Wil je niet eerst iets van me drinken? Je ziet er verhit uit.’ Ze schudt haar hoofd en kijkt over mijn schouder. Ik volg haar blik en kijk in de tronie van de poseur met zijn borsthaar, die lachend een drankje naar haar opsteekt. Ze wringt zich langs me en ik fluister in haar oor wat ze met zo’n engerd moet? ‘Carlo is in elk geval geen zestig. Fosiel!’, bijt ze me toe. Ik wil me verdedigen. Roepen dat ik nog lang geen zestig ben. In geen twintig jaar. Nou ja, in geen bijna twintig jaar. Maar ze is al weg. Hangt al rond de nek van ‘Carlo’.

Verslagen blijf ik achter. Een keer oud genoemd worden is tot daar aan toe. Twee keer is toeval. Drie keer is een slag in het gezicht. Wat zeg ik, een schop in mijn kruis. Ongemakkelijk werk ik mezelf in de richting van de uitgang. In een spiegel zie ik een oude man. Een gerimpelde ouwe kop met een gouden ketting. Wat een poseur. Lorna straalt in de deuropening. ‘Ga je al weg?’ Ik zoen haar op de wang en loop naar buiten. De ochtendzon werpt lange schaduwen over het strand.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 3

Ik probeer mijn jurk zo onopvallend mogelijk omhoog te trekken. De hele wereld kijkt naar mij. Niemand ziet me. De harde muziek dreunt over alles en iedereen heen. De cocktail in mijn hand is mierzoet en niet te zuipen. Van wie heb ik die eigenlijk ook alweer gekregen? Stroboscooplicht verandert alles om me heen in zenuwachtige mime-poses. De dansende menigte is een grote roboteske beweging. Daar is Amber. Denk ik. Nee, toch niet. De wereld krijgt weer kleur. Fel en draaiend. Zwierend, verblindend. ‘Sta niet zo aan je jurk te hijsen!’ Amber! ‘Waar was je nou?’ ‘Kom’, is het enige antwoord, ‘ik moet piesen’.

‘Wat een geweldige tent’, klinkt het vanachter het halve deurtje, over de doffe basklanken die tot in de catacomben doordringen. ‘Ik had nooit naar je moeten luisteren’, zeur ik, ‘die shitjurk blijft niet zitten, ik had gewoon een bh aan moeten doen. Strapless is niets voor mij, mijn tieten zijn te klein’. Ik rommel wat in mijn tas op zoek naar mijn make-up. ‘Loop niet zo te zeiken schat. Trek deze aan en teken een lach op dat zure gezicht. Ik wil weer dansen.’ In de spiegel zie ik Amber in het deurgat van haar wc-hokje. Poedeltjenaakt op haar veel te hoge hakken. Een triomfantelijke blik die ik  niet van haar ken. Een lichamelijke vrijheid die nog verder van haar dagelijkse verschijning af staat. Terwijl ik me lachend naar haar omdraai, ratelt ze maar door. Tegen mij, tegen zichzelf, tegen iedereen die het horen wil. ‘Je hebt gelijk’, hoor ik haar zeggen, ‘het is geen gezicht die witte toeters’. Ze knijpt in haar borst. ‘Wat heb jij gezopen?’ Ze negeert mijn vraag, staat te springen op haar hakken, het witte jurkje in haar hand. Ik weet zeker dat ze ondergoed aanhad toen we weg gingen. Ik heb haar nog gepest dat haar tanline meer aftekende onder haar jurk dan haar zwarte string. Ik wil haar er naar vragen, maar ze geeft me de kans niet. ‘Geef me dat onding dan’, gilt ze, terwijl ze aan mijn jurkje begint te trekken. ‘Doe niet zo preuts, de halve wereld heeft jou al in je blote kont gezien!’ Snel stap ik uit het jurkje. Opgelaten. Opgewonden ook wel. Een beetje. Deze situatie is te debiel voor woorden. ‘Kijk mensen, haar kont is wel bruin’, staat Amber te oreren tegen een niet begrijpend publiek. Ik gris het witte jurkje uit haar handen en trek het aan. Het is nat en plakkerig. Zweet en bier. In de spiegel zie ik dat ik hoge ogen had kunnen scoren in een wet-t-shirt-verkiezing. ‘Als ik grotere borsten had gehad’, denk ik er onwillekeurig achteraan. Krijsend, als een varken dat naar de slachtbank wordt geleid, ligt Amber op de natte vloer van het toilet. Mijn jurkje rond haar enkels. Gestruikeld over haar eigen zatte benen. Ze komt niet meer bij van het lachen. Raakt niet overeind op haar hakken. Ik reik haar de hand en sleur haar omhoog. Wankelend hijst ze het jurkje over haar tieten. ‘Blijft prima zitten’, wauwelt ze. Ze wrijft wat door haar haar voor de spiegel en ik trek de jurk omlaag over haar billen. ‘Ow’, is alles wat ze zegt. Even valt ze stil. Kijkt nog eens goed naar zichzelf. ‘Kom schat, we gaan. Ik moet dansen.’

‘Wil je nog iets van me drinken?’ Ik denk dat ze haar glas omhoog houdt als teken dat ze er nog wel zo een lust. Wanneer ik terugkom met de drankjes is ze verdwenen. Zeker even naar het toilet. Tien minuten later geef ik het op. De cocktail is intussen warm en de helft is er in het gedrang al overheen gegaan. Mijn hand plakt en mijn witte broek vertoont blauwgroene vlekken. ‘Voor jou tien anderen’, denk ik gelaten.

Ik wurm me een weg van de dansvloer tussen een groepje laveloze Engelse bimbo’s door. Kleffe drankjes vermengen zich met mijn zweet terwijl ik iets van ‘sorry’ mompel. Hier is iets meer lucht. Ik kijk verlaten om me heen. Voel me ook zo. Maar ook opgelucht. Die engerd zie ik niet meer. Op de overvolle dansvloer heeft hij me niet terug kunnen vinden. Mijn hoofd draait van de drankjes die hij me heeft gevoerd. Ik wil naar buiten. Weg uit de gekte. De nacht is zwoel, maar vergeleken bij het inferno daarbinnen is het hier zalig. Ik laat mezelf in het zand ploffen en sla mijn armen rond mijn benen. Heel langzaam kom ik weer een beetje bij mijn positieven. Trekt de fluittoon weg uit mijn oren. Achter mij de drukte van het nachtleven, voor me het kalme ruisen van de zee. Een stukje naar rechts rent een groepje gillend het water in. Dan wordt het weer betrekkelijk stil.

Ik weet niet hoelang ik hier gezeten heb. Moeizaam krabbel ik overeind in het mulle zand. Klop het zand van mijn benen. Het plakt tussen mijn billen. Waar heb ik mijn schoenen? Hier. Amber is in geen velden of wegen te bekennen. Het strand is stil geworden. Hier en daar een groepje uitgetelde feestvierders of een vrijend stelletje. Niemand die nog acht slaat op een eenzaam meisje langs de waterlijn. Langzaam slenter ik door het natte zand in de richting van de camping. Lekker met mijn blote voeten in het zand. Nu en dan het frisse water dat rond mijn enkels spoelt. Ik voel me vies. Mijn haar stinkt naar drank en sigaretten. ‘Lekker twee weken samen op stap Vero. Wij tweeën. Even geen venten meer.’ Ze kan het lekker uitleggen. Amber. ‘Ik wil nooit meer een vent’-Amber. Te vaak bedrogen, te vaak belogen. Afgezworen. Geen idee waar ze is. Het boeit me niet. Nu niet. Niet meer. Morgen komt ze wel weer ergens opdagen. Ik wil naar mijn bed. Een douche. Mijn kussen. Er loopt een eenzame traan over mijn wang.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 2

Langzaam dringt het geroezemoes van de ontwakende camping tot me door. Met mijn ogen nog half dicht scharrel ik tussen de rondslingerende kleren naar mijn mobiel. Tien voor negen. Ik zou nog uren kunnen slapen. Ik rits mijn slaapzak open en gooi hem van me af. De zon brandt alweer ongenadig hard op mijn tentje. Misschien moet ik pa straks toch eens vragen om het schaduwnet een stukje te verhangen. Ik worstel met het T-shirt dat rond mijn zweterige lijf gedraaid zit. Pff, vrijheid. Zo lig ik een minuut of tien op mijn rug naar de schaduwen op het doek van mijn tent te staren. Ik hoor hoe eerst mijn vader en daarna mijn moeder opstaan. Elk hun eigen ritueel. Pa, die net even te ruw de eerste rits van de voortent opentrekt en zich met grote stappen naar het toiletgebouw haast. Daarna mams, die eeuwig rond kan scharrelen voor ze echt wakker is. Ik weet dat ze loopt te wachten tot ik opsta en om het brood ga. Iedere ochtend is een van ons aan de beurt en draait ze net zo lang rond diens tentje tot de boodschap overkomt. Tot het slachtoffer van dienst met tegenzin uit zijn of haar bed komt rollen om zich van deze belangrijke taak te kwijten. In dezelfde tijd zou ze het ook makkelijk zelf kunnen doen, maar het is een principekwestie. Ik duw mezelf overeind op mijn ellebogen en schud mijn haar uit mijn gezicht. Ik zie het grote hart dat Menno gisteren met een stift op mijn buik heeft getekend en moet lachen. ‘Celine, ben je wakker?’

Ik doe de rits open en kruip naar buiten, het zonlicht tegemoet. Mijn ogen tot spleetjes geknepen probeer ik te wennen aan het felle licht. Mijn moeder begint demonstratief de tafel te dekken. Deels om mij aan te sporen naar de bakker te lopen, deels om mijn broers duidelijk te maken dat er ook van hen verwacht wordt dat ze aan tafel verschijnen. Als ik zometeen terugkom zullen ze allebei met tegenzin en de bijbehorende uitdrukking aan de tafel hangen. Sommige dingen veranderen niet. Voor de spiegel in de voortent draai ik mijn warrige haar in een slordige knot en veeg wat uitgelopen mascara vanonder mijn oog. ‘Waarom smeer je toch altijd zoveel van die troep op je gezicht? En wat is dat nou weer op je buik?’ Ik pluk een zwart bikinibroekje van het wasmolentje en trek het aan. Haar vragen negerend vraag ik mams om geld. ‘Ik ga eerst even om brood’, voeg ik er volkomen overbodig aan toe. In mijn tent geeft mijn mobiel luidkeels aan dat iemand een bericht heeft achtergelaten. Ik keer terug en duik in mijn tent om het bericht te lezen. Mijn provider heeft nog maar een keer ontdekt dat ik in het buitenland zit. Ik neem de telefoon mee en pluk ook gelijk mijn zonnebril uit mijn tas. Achter me worden de borden luidruchtig herschikt.

Dromerig loop ik over het schaduwrijke pad in de richting van de bakker, die elke dag tussen negen en elf vanuit zijn gammele busje brood en patisserie komt slijten aan de campinggasten. Ik stuur mijn schat een berichtje en wacht ongeduldig op het antwoord dat niet komt. Vanaf het paadje dat ik volg kan ik zien dat zijn vaders auto niet bij hun plaatsje staat. Een beetje teleurgesteld vervolg ik mijn weg. Ik mis hem plots veel erger dan daarnet. In de rij bij de bakker maak ik plannen voor het zwembad met Manon en haar broertje, waar ik de naam steeds van vergeet. Hij staat zo ongegeneerd naar mijn borsten te staren dat ik er ongemakkelijk van word. Manon heeft het door en brengt hem met een fel gesist ‘je doet het weer’ op andere gedachten. Met een rood hoofd draait hij zich van ons weg en gaat bij zijn vrienden staan die een eindje verder op een bank zitten. ‘Ik word soms zo ziek van zijn gegluur’, probeert ze zich te verontschuldigen. Ik lach het weg, maar ik ben blij dat mijn broers niet zo naar me gapen. ‘Wat heb je op je buik’, vraagt Manon. Ik doe mijn arm opzij om haar het stuntelig getekende hart beter te laten zien. ‘Het is echt dikke mik he?’ Ik knik bevestigend en droom alweer weg. Manon vertelt me over haar escapades van gisteravond en hoe het steeds de verkeerde knul is die op haar avances in lijkt te willen gaan. De details gaan aan mijn gedroom voorbij. Bijna aan de beurt. Mijn vriendin gaat met haar bestelling terug naar haar ouders. Ik betaal en balanceer het brood en het zakje met de croissants in mijn handen terwijl ik het wisselgeld in het hoesje van mijn mobiel laat glijden. Net op dat moment komt er een berichtje binnen. In mijn haast om het te kunnen lezen laat ik bijna alles op de grond vallen. Terwijl ik sta te stuntelen, voel ik een hand op mijn bil. Verschrikt kijk ik om. Recht in zijn lachende gezicht. ‘Er staat dat ik je lief vind’. Mijn hart maakt een sprongetje. Mijn mond krijgt een zoen. Zijn warme zoenen maken me week. Ik klamp me vast aan mijn boodschappen, zijn hand nog steeds stevig om mijn linkerbil geklemd. ‘Zie ik je straks bij het zwembad?’ Zijn haar is nog nat van het douchen en hangt sluik langs zijn smalle gezicht. Als het droog is zal het weer vrolijk krullen rond zijn sproeterige lach. Ik knik, ‘eerst ontbijten’. Hij lost zijn grip en glijdt met zijn hand omhoog naar mijn onderrug. Met een vinger haakt hij achter mijn broekje en trekt een kant pesterig tussen mijn billen. Ik geef hem nog een zoen en draai me van hem weg. Als ik vijf stappen bij hem verwijderd ben draai ik me nog een keer om. ‘Over een uurtje bij het bubbelbad’. Hij kijkt me geamuseerd na. Ik draai pesterig met mijn kont, geen handen vrij om me te fatsoeneren.

‘Kon je niet slapen vannacht’, vraagt mijn vader quasi-bezorgd, ‘toen ik terugkwam van het toilet lag je nog steeds te sms-en’. Ik verslik me bijna in mijn koffie. ‘Nah, zo’n dom servicebericht’, lieg ik tussen mijn tanden door. Ben ik daar even goed weg gekomen. Ik heb hem helemaal niet gehoord. ‘Daarom zet ik mijn telefoon op vakantie altijd uit’, reageert hij lachend. Pesterig. Iets te pesterig. De conversatie wordt verstoord door een onbetekenend dispuut tussen mijn broers. Iets met een T-shirt dat kwijt is. Mijn moeder maant de jongens tot rust. Aan haar lijkt de hint van mijn vader voorbij te zijn gegaan. Opgelucht eet ik mijn ontbijt verder op. In het toiletgebouw vraagt Pieter, mijn oudste broer, waar ik was vannacht. ‘Was je bij Menno?’ Ik knik met mijn mond vol tandpasta en maak hem met een vinger voor mijn lippen duidelijk dat hij zijn mond moet houden. Hij knikt begrijpend. Pieter is wel te vertrouwen in dat soort dingen. ‘Denk je dat Manon mij ziet zitten’, vraagt hij uit het niets. Ik weet het antwoord niet, twijfel. Ze was wel erg aan het doordrammen over ‘dat het altijd de verkeerde jongen is die op haar avances ingaat’, maar ik was te erg met mezelf bezig om op te pikken dat ze mij als springplank naar mijn broer probeert te gebruiken. Pieter kijkt me vol verwachting aan. ‘Zal ik haar eens polsen?’ Hij knikt en haalt een scheermes uit zijn toilettas. ‘Graag.’

‘Denk je dat ze weer samen zijn’, vraag ik. Mijn moeder antwoord ontwijkend. ‘Ze laat er niets over los. Ze heeft het nog helemaal niet over hem gehad, maar ze hangen wel steeds in hetzelfde groepje rond. Raar toch?’ Ik weet het niet. ‘Ik zit twaalfhonderd kilometer verderop mam, hoe kan ik dat nou weten.’ Ik hoor haar zuchten. Ze maakt zich zorgen. Zorgen om niets. Mijn zusje loopt niet in zeven sloten tegelijk. Ze moet Celine gewoon vertrouwen. Als er iemand van ons weet wat ze met haar leven wil, is zij het. Al vanaf het begin van de middelbare school heeft ze haar pad uitgestippeld. Eerst VWO, dan studeren in Nijmegen, stage in het buitenland, werken voor een ontwikkelingsorganisatie. Dat is Celine. Onze kleine wereldverbeteraar. Die laat zich niet zomaar van de wijs brengen. ‘Dat weet jij toch ook mam.’

Druipend van het koude water ga ik op zijn warme rug liggen. Languit. Hij rilt, maar blijft liggen. Vel aan vel. De zon op mijn blote rug. Zijn warmte onder mijn buik. Ik fluister in zijn oor dat ik van hem houd. Hij spant zijn spieren, maar verslapt meteen weer. Ik rol naast hem op mijn rug. ‘Ik heb je gemist’, klinkt er vanonder zijn arm. ‘Ik jou ook, ik wou dat ik bij je had kunnen blijven liggen.’ ‘Niet alleen vannacht…’ Hij maakt zijn zin niet af. Zijn gezicht in de handdoek gedrukt. Ik weet niet wat ik moet antwoorden. We hadden het zo goed doordacht verleden jaar. Het was fijn geweest. Drie heerlijke weken. We hielden van elkaar. Liefde op het eerste gezicht. Vakantieliefde of meer. Meer kon niet. Menno woont in Appelscha, ik in Breda. Te ver weg, teveel afstand. We lieten ons niet gek maken, we zouden wel zien. Elk ons weegs. Drie brieven, wat email, nu en dan een sms, een kaartje voor mijn verjaardag. Ver weg. Lariekoek. Een blik, een aanraking, een woord. Nog voor mijn tent recht stond was ik weer hals over kop verliefd op hem geworden. En hij op mij. Er tegen vechten helpt niet. Het verborgen houden lijkt een onmogelijke opgave. ‘Ik wil altijd bij je blijven’, fluister ik zacht, terwijl ik naar hem kijk en mijn hand door zijn stugge haar haal. Menno draait zijn gezicht naar me toe. Ik schrik van zijn tranen. ‘En Afrika’, vraagt hij bijna geluidloos.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.