Mijn oudste dochter, vier is ze, is erg bezig met woorden. Met namen, met betekenissen. Ze kan haar voornaam zelf schrijven, daar is ze apetrots op. Maar die achternaam, ‘waarom heet ik Zaan? Waarom is mama ‘Geerts’ en ik niet? Dat vind ik niet leuk.’ Tranen biggelen over haar wangen.
Ik probeer haar uit te leggen dat kinderen de achternaam van hun vader krijgen. Dat zij daarom de mijne heeft en mama die van haar opa ‘Peter’. En ik dus die van opa Ben enzovoorts. ‘Ja, want opa Ben is jouw papa?’ ‘Uhuh, knik ik bevestigend.’ ‘En oma Yoland jouw mama?’ Het is de eerste keer dat ik die vraag zo rechtstreeks op mijn bord krijg. Ik wil er niet over liegen. ‘Nee’, zeg ik, oma Yoland is niet mijn mama.’
In haar verschrikte kinderogen wellen opnieuw dikke tranen op. Vraagtekens vechten zich een weg doorheen de waterlanders. Ik leg haar uit dat mijn mama al heel lang dood is. Hoe dat kwam. Dat ik niet weet waarom. Dat zij toch gewoon twee oma’s heeft. Niet te stelpen. ‘Weet je’, zeg ik, terwijl mijn eigen ogen prikken, ‘weet je, papa heet eigenlijk Marc Gerardus Ferdinand Zaan. En die Gerardus en die Ferdinand, dat waren papa’s opa’s. En jij heet Tove, Tove Marie. Marie, net als papa’s mama.’
Het gesnik gaat over in stilte. Ik slik mijn tranen weg. Veeg de wangen van mijn kleine evenbeeld droog. ‘Mag ik een tekening maken voor de verjaardag van Milou?’ ‘Ja schat!’