glunderen

Het zijn zware tijden voor ouders van jonge kinderen. ’s-Avonds, wanneer de gelovigen in bed liggen, zitten wij te klappertanden naast een kachel die niet branden mag. Bij nacht en ontij worden we wakker van gestommel op het dak en raadselachtig geritsel in de schoorsteen. Het blijft een groot vraagteken hoe de knechten van de Goedheiligman het toch steeds weer voor elkaar krijgen om het huis binnen te komen door dat enge rookkanaal. Professionele schoorsteenvegers zijn al twee keer een borstel kwijtgeraakt vanwege de smalle doorgang ter hoogte van de aansluiting in de slaapkamer, maar die handige jongens krijgen het ieder jaar weer voor elkaar. Sterker nog, ze maken zelfs het kacheldeurtje van binnenuit open. Geen politiekeurmerk dat daar wat aan kan veranderen. Misschien moet Interpolis daar eens over nadenken.

Op zaterdagochtend om half zeven zit je met waterige ogen te genieten van dochters die trappelend van ongeduld staan te wachten tot jij eindelijk de verpakking van de chocoladeletter open hebt gepeuterd. Ongelovig dat het paard van Sinterklaas echt zelf die wortels heeft opgehaald. Vereerd met de hartjes die Pietje Verliefd op hun kamerdeuren heeft achtergelaten. Geeuwend negeer je het gekrijs van Smurfen op de televisie. Wachtend op de herhaling van het Sinterklaasjournaal. Over stoomboten met panne, baardige mannen met snode plannen en bekende Nederlanders met zulke flauwe grapjes dat het zelfs voor ouders leuk blijft om te kijken. Verwonderd kijk je toe hoe een kind van drie anderhalf uur lang gebiologeerd naar een Chinees meisje met een wit paard en een zak vol kroepoek blijkt te kunnen kijken. Hoe die van bijna twee woordelijk de sinterklaasliedjes meezingt met haar zus. Naar de blinde adoratie van die laatste voor de hulpsint van de personeelsvereniging.

En nu is het zover. Het parket aan mijn voeten ligt bezaaid met pepernoten, mandarijnen en inderhaast verscheurd cadeaupapier. Kind één zit aan haar nieuwe tafeltje te kleuren. Op haar nieuwe stoel. Met haar nieuwe kleurpotloden. In haar nieuwe kleurboek. De waterlanders zijn gedroogd. Het cadeau dat ze ook wel had willen hebben, ligt veilig boven bij zusje in bed. De continuë woordenstroom gevoed door een laatste restje adrenaline. Zometeen, als de meeste kruidnoten zijn vertrappelt, dan zal ze wegkruipen op de bank. Een dekentje over zich heen trekken en ontkennen dat ze moe is. Voor straks, slaap zacht.

bijna dood

Terwijl volwassen vrouwen tweeten dat ze met een zakdoek klaar zitten op de bank voor weer een nieuwe aflevering, open ik een nieuw bestand om diezelfde ellende van me af te schrijven. Grey’s Anatomy. De meest actuele in een schier eindeloze reeks ziekenhuisseries die door de verzamelde entertainmentindustrie op ons af worden gestuurd. ER, Strong Medicine, House MD, ik heb ze allemaal voorbij zien komen. Een voor een, in hun groeiende graad van walgelijk doorgedreven realiteit. De diepste menselijke drama’s worden over de naar ontspanning snakkende consument uitgestort als een emmer varkensbloed. Meestal letterlijk. En we vinden het prachtig. Tenminste, de meeste vrouwen die ik ken vinden het schitterend. Zelf heb ik er iets minder mee, met die zieke hunkering naar andermans leed. Komt het omdat ik een ongelofelijk zacht ei ben, bevallingen alleen maar langs de bloederige kant heb hoeven meemaken, de binnenkant van een ziekenhuis tegen beter weten in alleen maar kan identificeren met een onzekere dood, of gewoon omdat ik het leven leuk genoeg vind zonder tweemaal in de week te worden geconfronteerd met hoe beroerd het ook had kunnen zijn?

Het moge duidelijk zijn, Meredith Grey en haar stuk voor stuk geniaal aantrekkelijk geschapen collega’s hebben op mij niet de uitwerking die de mensen van ABC voor ogen hadden toen ze McDreamy, McGinger, McPoepchinees, McStompy en McLesbian over ons uit begonnen te storten. De misselijkmakende fascinatie met dood en verderf in witte jassen roept bij mij alleen maar irritatie op. Om de veel te ver doorgedreven ellende, de als realiteit vermomde stroom van stukjes bot, ontploffende hartslagaders en stervend geluk. Ik mag graag dooddoeners gebruiken. Vooral als het gaat om de werkelijkheid en dat je het nooit zo gek zult kunnen verzinnen. Uiteraard is dat buiten een leger professionele scenarioschrijvers gerekend. Geperverteerde hippies die er hun designersandalen en hybride Lexussen van betalen. Lijkenpikkers zijn het. Aasgieren die de wreedheid van de natuur uitvergroten, doorbakken, uitkauwen en over ons uitkotsen. Met net genoeg reclameblokken tussendoor om de prut uit je ogen te kunnen vegen. Het leven was toch een stuk eenvoudiger ten tijde van Dokter van der Ploeg en haar collega’s van Medisch Centrum West. En op zijn tijd een aflevering van Die Schwarzwaldkliniek natuurlijk. Maar ik zie dat het afgelopen is, snel doorzappen naar RTL4 voor een nieuwe aflevering van Bones.

naar de klote

Zo’n twintig jaar geleden leerde ik Wieger kennen. Op een camping in de Dordogne. De plek was niet toevallig, de ontmoeting ook niet. De ervaring bijzonder, dat wel. In geen tijd voelde ik me ontleed tot op het bot. Een vrijgevochten jonge snaak, uiteengereten in afkomst, dromen en toekomst. Opengelegd door een vakkundig slager, zonder een spoortje bloed achter te laten. Voor mij was hij de vader van een van mijn beste vrienden. Een dominee dan nog. Hoe ver dat van mijn leefwereld stond, besef ik pas nu. Destijds was ik vooral verbaasd door het contrast tussen de vakkundige persoonlijke analyticus overdag en de uitgelaten vakantievader ’s avonds in de bar. Wat vooral aangeeft wat een bleu en zelfingenomen jongetje ik zelf nog was. Het soort van ontmoeting dat je pas veel later echt zult begrijpen.

Later is gekomen en het is allemaal op zijn plek gevallen. Wieger werd de schoonvader van mijn beste vriendin. Ja, ik houd mijn leefwereld graag compact. Iedere verjaardag is daar die herkenning. Een stuk wederzijdse waardering. Een op het oog nietszeggend babbeltje, dat altijd meer betekent dan het lijkt. Hij is de eerste die ik aanschiet om een praatje mee te maken. Daar zorgt hij wel voor. Altijd interesse in wat mij bezighoudt. En telkens weer weet je zeker dat hij niets vergeten is. Alsof je elkaar vorige week nog gesproken hebt.

Vanmiddag hoorde ik door mijn tranen heen een van zijn zonen een vader beschrijven die verder reikte dan zijn eigen zes kinderen. Na zijn ontroerende verhaal was het muisstil in de kerk. Muisstil. Zo overdonderend muisstil, dat ik de staande ovatie, die met de kracht van een orkaan in mij opborrelde, uit alle macht en elk restje piëteit in mij heb onderdrukt. Ze hadden het verdiend. De zoon voor zijn prachtige verhaal, de vader voor het inspirerende leven. Laat mij dan op deze manier dat applaus verwoorden. Mijn duit in het zakje. En als het geraas dan verstomt is. De deuren dicht en ieder voor zich. Laten we dan dat boek, dat, zoals het vanmiddag zo treffend werd gezegd, zo onverwacht is dichtgeslagen, af en toe even voorzichtig openslaan. Een mooie passage uitkiezen en genieten van het verhaal dat Wieger heet.

Rust zacht.