leed

Grote glanzende ogen kijken in mijn betraande exemplaren. Manmoedig houd ik de knuffelige kop van het dier in mijn handen. Een laatste warme omhelzing. Niet warm genoeg. Onmachtig zijn eigen lijf nog langer op temperatuur te houden. Niet te redden.

4191800391_c485a70bb2_b

Nog geen week geleden vond ik het ontzielde lichaam van zijn maatje naast hem in de wei. Onverwacht. Onmogelijk. Daags tevoren nog dartel, lag het beest daar koud en stijf in de natte aarde. Ontnuchterend het verlies en de harde realiteit van de dingen die dat met zich meebrengt. Oorzaak onbekend. Wringende vragen.

Een kadavar op de oprit. Onder een blauw bouwzeil. Je wil het niet zien, maar je blik luistert niet langer. Kinderen spelen in de straat. ‘Oh mijn god, de kinderen, als ze maar niet…’ Nee, ze zien het niet.

Het is treurig, zo’n eenzaam beestje in de wei. Het brengt je in twijfel. Over het vervolg. Wat je nu verder moet. Hoe? Zo niet. Een extra aai. Onterecht schuldgevoel. Gedeelde smart misschien.

Vanochtend geen gebalk aan de draad. Met een bakje brokken naar de wei. Een hart dat een slag overslaat. Nee, hij kijkt me aan. ‘Kom dan.’ Versnelde pas. Het gaat niet. Wat ik ook aan hem sleur. De bak brokken wordt dankbaar leeggeslobberd. Liggend in de stal.

Door paniek overmeesterd bel ik de veearts. Blijf bij mijn jongen. Een dekentje, hij moet een dekentje. Het mag niet baten. Met zijn laatste krachten schuift hij zichzelf in de kille ochtendzon. Wil net als ik wat niet meer kan. De veearts is meedogenloos. Mij rest niets anders dan volgen.

Er ligt weer een blauw bouwzeiltje op de oprit. Wat vertel ik in hemelsnaam mijn meisjes? Hoe verklaren wat je zelf niet begrijpt.

bokma

Vlaamse voorjaarsklassiekers die worden afgelast vanwege een beetje sneeuw, Milaan – San Remo, onderbroken en drastisch ingekort vanwege, jawel, een beetje sneeuw. Vandaag Gent – Wevelgem. De start in Deinze is hoe dan ook maar ceremonieel, dus duwen we de renners de bus in om vijftig kilometer verderop echt te starten. Iemand die wil weten hoever Deinze zelf al buiten de kuip van Gent ligt, of zullen we die kleine discrepantie maar laten voor wat ze is?

Ja, de winter pruttelt nog aardig door en ok, het is misschien wat fris voor de tijd van het jaar, maar nondeju waar zijn de coureurs van weleer? Een krant onder het shirt om de ergste kou van de borst te houden. Een borrel in de bidon om niet te bevriezen en een extra lik vet op de blote kuiten. Misschien ook een klein prikje clenbuterol, een emmertje vers gemalen bloed of een snuifje van de spiegel. Waar jongetjes mannen van worden. Dat spul.

Nee, de moderne koers start in de bus, pauzeert in de bus en slaapt uit in de bus. Ik kan me nog herinneren dat ‘de bus’ de grote groep langzaam ploeterende wielrenners was, die ver achter een tot zijn oren geprepareerde Richard Virenque de voorlaatste Pyreneeëncol op zwoegde. De mindere goden werden ze genoemd. Aan hun goddelijkheid werd verder niet getwijfeld.

Heel wat anders dan die mooi-weer-renners van nu. De ‘schone’ coureurs, die ook graag proper aan de finish komen. Geen vieze spetters op het blanco shirt. Geen risico, het seizoen is nog lang. Hier en daar rijdt er nog een zonder handschoenen. Niet zonder reden vooraan in de kopgroep. Sagan behaalt zijn verdiende zege. Met overmacht. De eerste Belg staat nog net op het schavot. Waar zijn ze, de mannen van weleer? De grote Vlaamse kanonnen die, als door een wesp gestoken, uren voor het peloton eenzaam op de finish afdenderden?

Diep in mijn hart geloof ik dat geen renner zit te wachten op uitstel, op afstel, op tussenstops en busverplaatsingen. Een renner wil met zijn rauwe kont op een hard zadel die kloteberg bedwingen. Desnoods de afdaling afglibberen met beide voeten uit de beugels. Met ijspegels aan de neus jankend tussen de auto’s zijn mueslireep laten openscheuren door de ploegdokter.

Maar we moeten voorzichtig zijn met deze lichting. De sport moet schoon blijven. Het kaf van het koren gescheiden. Het gezicht gered. Hopen op betere tijden.

 

Deze blog is ook te lezen op de wielerblog Het is Koers.

spagaat

Nog niet zo heel lang geleden kwam de Onderwijsraad met de aanbeveling basisscholen met minder dan honderd leerlingen te sluiten. Zoiets roept, zeker in dunbevolkte buitengebieden, meer weerstand dan echte vragen op. Vandaag werden in de PZC de voor- en tegens van een dergelijk beleid naast elkaar gezet in de vorm van de meningen van Scoop-onderzoeker Dick van der Wouw en voorzitter Wim van Tatenhove van de Zeeuwse Vereniging voor Kleine Kernen. Mooie argumenten. Afgewogen. En erg oppervlakkig.

De tegenstanders van het sluiten beroepen zich op de uitholling van de voorzieningen. Een leegloop van de kleine kernen. De angst voor een uitsterfbeleid. De voorstander in naam van genoemde onderzoeker laakt een hang naar nostalgie. Rept over klepperende boerenkarren en roffelende kinderklompjes die voorgoed tot het verleden behoren. Noemt voorbeelden van kernen die het ook zonder schooltje gered hebben. Nu nog wel. Al is die laatste kanttekening natuurlijk de weggever voor het kamp waar ik mezelf toe reken.

Laat ik dan eens onder die oppervlakte duiken waar het artikel zo lafjes overheen laveert. Als plattelandskind hoef ik vast geen tekening te maken bij mijn voorkeur voor een school in de directe omgeving van de leefwereld van het kind. Nostalgisch? Misschien, maar er is meer dan de hang naar samen spelen op de akker achter de laatste huizenrij. Het opgroeien in een beschermde omgeving, waar iedereen weet van wie jij er ene bent. Waar de vriendjes uit je klas nooit meer dan drie minuten fietsen bij je vandaan wonen. Ook als je nog met zijwieltjes stuntelt.

Moderne ouders worden geacht het hebben van kinderen te combineren met twee afzonderlijke loopbanen. Vaak uit financiële noodzaak, maar niet minder door het uitgestippelde beleid van de overheid. We reppen ons van de voorschoolse opvang via een werkdag en de supermarkt naar de bereidwillige buurvrouw die de kinderen voor sluitingstijd van de BSO heeft gehaald. Drinken een snel glas ranja voor we vertrekken naar de voetbaltraining en de balletles. Morgen muziekschool, maar dan komt oma, zodat we niet vroeger hoeven te vertrekken op ons werk. Het is kortweg een serieuze logistieke operatie om alle gezinsleden op de juiste tijd op de juiste plek te krijgen. En tussendoor ook nog tijd te vinden voor een hapje te eten en voldoende slaap.

Nu al zijn de gevolgen van de bezuinigingen op de kinderopvang een nachtmerrie voor veel ouders. Hele netwerken worden er ingeschakeld om alles tijdig rond te krijgen. Buren, grootouders, ieder doet zijn deel. Mits voorhanden, dat spreekt voor zich. Of toch niet? Die grootouders bijvoorbeeld, die wonen anno 2013 niet meer op hetzelfde erf als de ouders. Die buren, die worden ook geacht te participeren in de arbeidsmarkt. Oma trouwens ook, liefst tot haar zevenenzestigste. En na haar werk natuurlijk eerst even mantelzorgen voor haar eigen moeder.

Zolang je het allemaal los van elkaar ziet lijkt het haalbaar. Later met pensioen, moet kunnen. Zelf een deel van de zorg voor je ouders opnemen, kan ook. De kleinkinderen uit school halen, een zegen voor velen. Als de school om de hoek is, de huisarts langs komt in geval van nood en je kinderen wachten met zwanger worden tot jij pensioengerechtigd bent. Een dorpsschooltje nostalgisch? Misschien is het straks wel pure noodzaak. Blijkt het schrappen van al die reistijd de enige oplossing om de overvolle agenda’s weer synchroon te krijgen.

Want wees eens eerlijk, hoe realistisch is het om in een regio waar de belangrijkste economische pijlers de zorg en de industrie zijn, vol te houden dat wonen in een dorp zonder voorzieningen houdbaar is? Dat je met de onregelmatige diensten van de zorg en de volcontinu van de industrie probleemloos de weg zult vinden naar een rijk gezinsleven. Zonder vierentwintig uur opvang, zonder plaatselijk bejaardentehuis, zonder buurtsuper om de hoek, zonder school binnen, laten we zeggen vijf kilometer. Nee, ik denk dat het niet nostalgisch is te zeggen dat een kleine gemeenschap een oplossing zou kunnen zijn voor veel logistieke problemen. Noodzaak zelfs.

Kinderen, ouders en grootouders weer samen in dezelfde straat. In hetzelfde dorp. Kleuteren, opgroeien en klaverjassen in hetzelfde schoolgebouw. De laatste kans voor de kleine kern. Terug naar vroeger. Een schooltje met één juffrouw en een klompenrek voor de deur. Een slager die op het erf je varken komt slachten en de reiziger in fournituren die op tijd en stond zijn garen en band komt afzetten. Voor na de jonge gezinnen ook de laatste babyboomer het dorp verlaat voor een glimmend appartement in de dichtstbijzijnde stad zonder het licht achter zich uit te doen.

Of anders misschien toch de kinderen maar op internaat, nog zo’n moderne oplossing.