kafka light

De vader draait zijn benen uit de auto en staat voorzichtig op. Steun zoekend met zijn goede linkerarm. De zoon sluit het portier achter hem en stapt terug in de wagen. Terwijl de oudere man de ingang van het hospitaal binnen gaat, rijdt hij weg en zoekt op de parkeerplaats een plaatsje voor de zwarte stationcar. Het is druk op maandagochtend. Voor hem in de gang loopt zijn vader. De slip van het witte operatiehemd hangt scheef vanonder het bruine nylon jack. De hele gestalte is wat verwrongen, maar de tred is kwiek. De man houdt stil voor een loket met het nummer 64. Pre-Operatief staat er op het bord, op zijn afsprakenkaart staat Post-Operatief. Zal wel een pot nat zijn.

Achter het loket zit een dame te telefoneren met de arbodienst. Iets met haar werkplek en controle. Een ouder koppel neemt aan dat de vader al geholpen is en schuift voor hem langs. Wat vriendelijk gebrom zet het misverstand recht en de dame verbreekt de verbinding. ‘U heeft drie gesprekjes. Om U wat beter te leren kennen voor de operatie’. De vader fronst zijn wenkbrauwen. Hij heeft deze afspraak de vrijdag ervoor meegekregen bij zijn ontslag uit dit zelfde ziekenhuis. De afgelopen maand is hij hier al drie maal geopereerd, wat willen ze dan nog meer van hem weten? Hij (m)oppert wat tegen de dame achter het loket, maar deze geeft geen sjoege. ‘Heeft u het vragenformulier ingevuld en meegenomen?’. Nee, een vragenformulier heeft hij niet gehad. Samen met de zoon gaat hij zitten aan een tafel, de pen klunzig vastklemmend in de goede linkerhand. De zoon vult het formulier in. De sfeer is er een van lichte irritatie. ‘Gebruikt u medicatie? Bent u allergisch voor narcose? Drinkt u meer dan vijf glazen alcohol per week?’

Het eerste gesprek is met een juffrouw van de apotheek. Of hij medicatie gebruikt? Ja, wat ze hem vorige week bij zijn ontslag uit DIT zelfde ziekenhuis hebben voorgeschreven. Ze schrijft de medicatiehistorie over uit haar eigen computer. De vader en de zoon kijken elkaar aan en zwijgen. Het tweede gesprek is met een narcotiseur. Of hij allergisch is voor narcose? Nee, de afgelopen maand is hij in DIT ZELFDE ziekenhuis drie maal onder volledige narcose geopereerd en daarvan heeft hij geen last gehad. De arts leest verder in zijn dossier en komt tot de conclusie dat de geplande operatie onder plaatselijke verdoving zal worden uitgevoerd. ‘Dan heeft u mij niet nodig, jammer dat dit pas op de laatste bladzijde staat’. De vader herhaalt dat ze hem vorige week al hebben verteld dat de operatie poliklinisch en onder plaatselijke verdoving zal worden uitgevoerd. Hij kijkt zijn zoon aan en zwijgt verder. Het derde gesprek is met een verpleegkundige. Ze herkent de vader van de afdeling waar hij de afgelopen maand heeft gelegen. Samen tekenen ze het verhaal op dat hem is overkomen. De verpleegster legt hem uit wat hem te wachten staat voor en na de komende ingreep. De vader luistert gelaten. Er is geen verschil met de procedure tijdens de drie eerdere recente ingrepen in DIT ZELFDE ZIEKENHUIS. Nee, hij heeft verder geen vragen. Zijn zoon kijkt hem aan en kan met moeite een lach onderdrukken.

Een patient ligt een maand in het ziekenhuis. Een geheimzinnige streptokok-bacterie heeft binnen een etmaal zijn rechterhand verandert in een opgezwollen, paarse, kloppende homp vlees met een in rap tempo afstervende duim. Even hangt een heel leven aan een zijden draadje. Diverse operaties en behandelingen volgen, om de pijn te verlichten, de bacterie te bestrijden en vervolgens het herstellen en genezen van de opengesneden hand en arm. De duim blijft het zorgenkindje. Er is teveel schade en de plastisch chirurg beslist om het aangetaste ledemaat vast te naaien aan de lies van de patient. Op die manier kan er opnieuw weefsel aangroeien en kan in elk geval de duim als zodanig gered worden. Of ze ooit nog bruikbaar zal worden moet de toekomst uitwijzen. Twee weken later mag de patient naar huis. Er is geen reden meer om een ziekenhuisbed bezet te houden. Hij krijgt een afspraak mee voor de poliklinische operatie die duim en lies opnieuw zal scheiden. En een afspraak voor na het weekend. Bij de afdeling Post-operatieve-informatie…

Drie verkennende gesprekken, zodat ziekenhuis en patient vooraf weten waar ze aan toe zijn. Schitterend, goede communicatie, transparante zorg. Dit willen we allemaal. Maar toch niet op deze manier? Toch niet wanneer je zo kort daarvoor uit hetzelfde hospitaal bent ontslagen, wanneer ze alles wat ze van je willen weten al zelf in hun systeem hebben staan, wanneer ze alles wat daar in staat er de afgelopen maand zelf in hebben gezet. Als er iets beter kan in de Nederlandse zorg, als er ergens geld bespaard kan worden, dan is het op dergelijk systematisch routinewerk. Mijn vader, want daar gaat het natuurlijk over, moest nu twee keer 25 kilometer scheef in een auto hangen, zich door portieren wringen en risico lopen de hechting tussen duim en lies te beschadigen, hetgeen waarvoor hij door de behandelend chirurg zo expliciet was gewaarschuwd, alleen maar om het systeem te voorzien van informatie die ze al lang hebben. Zijn gezondheid, zijn rust, zijn tijd, mijn tijd en bovenal de tijd en het geld dat het systeem hier zelf in heeft gestoken zijn weggegooid. Vernietigd. Niet meer terug te halen. En dat is net zo zonde als dat het belachelijk is. Dan kun je nog zo tevreden zijn over de houding en de inzet van de artsen, over de liefdevolle behandeling door de verpleging, zelfs over de kwaliteit van het eten. Dit zet het hele systeem te kakken en dat was niet nodig geweest.

destabilisering

Twintig jaar geleden las ik een boek. Het was geen dik boek. Het was een klein boekje over institutionalisering, dat ik als onschuldig boerke met veel verbazing en herkenning tot mij nam. De meer dan waarschijnlijk erudiete schrijver van dit kleinood wil me nu evenmin als de exacte titel te binnen schieten, maar dat doet niet echt terzake. Wat me er toen van is bijgebleven, is de verbazing. Over de eenvoud waarmee het menselijk individu zich laat inpakken door ‘het instituut’. De herkenbaarheid. De akelige werkelijkheid van het moment. Het stellige voornemen nooit opgeslokt te worden in haar duistere krochten.

Dus liet ik me twintig jaar lang in elk hoekje duwen dat mij tegenkwam. Nooit echt heel ver, want mijn postuur werd in die tijd steeds minder hoekig. Gewoon een beetje lafjes er tegenaan. Ik denk zelfs dat ik me niet eens hoef te schamen voor de gebrekkige weerstand die ik bood. Sterker nog, ik heb het mezelf moeilijk genoeg weten te maken. Eigenwijs is nu eenmaal geen breed geaccepteerde gave. En dan krijg je ruzie met een steentje. Een lullig klein niersteentje. Niet de eerste keer helaas, maar wel nu. Terwijl ik met vrienden aan de telefoon honderduit de meest ongewenste details uitwissel over de fysieke ongemakken die zo’n aanval met zich meebrengt, merk ik dat ik eigenlijk helemaal niets weet. Hoor ik daar een struisvogel? Er staat een arts aan mijn bed die vraagt hoe het gaat. Ik draai niet rond de pot, maar wordt desalniettemin ontslagen zonder enige informatie of nazorg. Natuurlijk moet ik doorvragen. Uiteraard moet ik niet wachten. Ik laat me overdonderen. Keer op keer.

Thuis op de bank voel ik me diep ongelukkig. Het is de pijn, het is het ongemak, het is de onuitwisbare indruk niet voor mezelf te zijn opgekomen. Niet te zijn voorbereid op wat gekomen is. Overrompeld door het instituut, of gewoon niet bij machte boven de falende fysiek uit te stijgen?