apetrots

‘Papa, wanneer mag ik eindelijk nog eens op mijn trappersfiets fietsen?’ Een gezicht als een donderwolk. Een verwijtend snuitje, dat geen enkele moeite doet om haar eigen rol in het geheel een plaats te geven. Zoals alleen een kleuter dat kan.

Vier maanden eerder kon ze fietsen. Alleen. Los. Zonder zijwieltjes. Zo trots als een pauw verkondigde ze haar nieuw verworven kunde aan ieder die het horen wilde. Aan iedereen die binnen haar stembereik kwam eigenlijk. En dat was het. Mijn knappe dochter van amper drie jaar kon fietsen. Ze deed het niet, ze kon het. Tot dat moment midden in de winter. Even geen sneeuw en ijs. Mevrouw wil fietsen. Het kost wat moeite, maar na een dag of twee heeft ze de slag weer te pakken. Het lukt. Zonder papa. Ze fietst het straatje op en neer alsof ze nooit anders gedaan heeft. Achteloos wordt het oranje racemonster voor de poort van het buurmeisje gepositioneerd. Haar nieuwe verlengstuk. De gewoonste zaak van de wereld.

Op maandagochtend trappelen mijn stoute schoenen in de gang. De jongste is naar het kinderdagverblijf, wij tweeën blijven over. De bakfiets in de schuur. Haar gezicht een groot vraagteken. ‘Mag ik op mijn fiets?’ Ik knik. Reik haar het fietsje aan. Neem mijn eigen fiets en zet de achtervolging in. Eenmaal aan het einde van ons doodlopende straatje begint de echte wereld. Auto’s, tractoren, andere fietsers. Geconcentreerd buigt ze zich over het stuur. ‘Kijk voor je! Blijf trappen! Pas op voor die auto!’ Ik zwijg. Vervang mijn oerinstinct door zoetgevooisde aanmoedigingen. Gemeende trots en opgeblazen complimenten. Onverstoorbaar laat ze zich naar school coachen. De enige die haar wat doet is een blaffende hond achter een muur. Vanmiddag moet ze een helm op, verwijt ik mijzelf.

De keren dat mijn kleine coureur sindsdien gekozen heeft om bij haar zusje in de bakfiets te klimmen, zijn op de vingers van een hand te tellen. Dapper maalt ze haar trappers in de rondte om de zevenhonderd meter naar school af te leggen. Keer op keer. Ik ben haar buffer. Schep ruimte. Zorg dat ze gezien wordt. Maanden later hoor ik andere ouders, door de late voorjaarszon uit hun blikken ommanteling gedreven, verwonderd reageren. Bewonderend. Dat kleine meisje. Maar allez. ‘Dat doet ze al vier maanden. Elke dag.’ Meestal houd ik het voor me, heel soms is de trots te groot.

Sinds vorige week past ze op haar nieuwe fiets. Dezelfde fierheid. Misschien nog wel blijer. En ik? Ik probeer haar in te tomen. De snelheid van die grote wielen te synchroniseren met haar besef van vooruitkijken en remmen. Ik blijf bufferen, maar ik moet mij haasten. Voor ik het weet fietst ze twintig meter voor me uit. Voor haar is de vooruitgang niet te stoppen. De blikken beren op het pad voor mij alleen maar groter. Het puntje van mijn tong bungelt er ondertussen los bij. Het oranje fietsje heeft weer zijwieltjes. Nummer twee wordt bijna drie.

xenonfobie

Min of meer noodgedwongen maakte ik onlangs nachtelijk gebruik van het netwerk van Franse snelwegen. Heerlijk, die lange meanderende peages. Modern spiegelglad asfalt gehuld in ouderwets duister. Nu en dan een verdwaalde camion op het rechterbaanvak en verder niets dan de grote leegte. Normaal ben ik niet zo van het ’s nachts rijden. Niet meer. Kan niet meer zo goed wakker blijven als weleer. Wat ik wel nog steeds prima kan, is zien in het donker. Gewoon met een paar gloeilampjes. Nou goed, de auto waarin ik me tegenwoordig dagelijks verplaats heeft wel aardige halogeenverlichting, maar is gelukkig niet chique genoeg voor de plaag van de moderne straat, de Xenonbaviaan.

De Xenonbaviaan is een product van de evolutie dat denkt Darwin te kunnen overklassen door zichzelf te modificeren met technische hulpmiddelen. Een van de zwakke punten van de Xenonbaviaan is zijn matige nachtzicht. Logisch dat dit een van de speerpunten is in zijn technische rode boekje. Daglicht bij nacht, dat is het ultieme doel van de Xenonbaviaan. Daartoe heeft deze klasse, u raadt het al, de xenonverlichting omarmd als revolutionaire leer. Vraag me geen technische details, want beste lezer, u begrijpt dat ik als rechtgeaarde xenonfoob mij niet in deze materie wens te verdiepen. Wat ik er over kan zeggen is niet meer dan dat het verdraaid veel licht geeft. Heel fraai, goed geproportioneerd ontzettend wit licht. En dat is fijn. Wanneer je ze voor je hebt. Wanneer het af fabriek is gemonteerd en vooral correct is afgesteld.

Wat ik in mijn achteruitkijkspiegels heb gezien was een overdosis aan blauwwit licht. Waaiers van verblindend daglicht om drie uur in de morgen. Xenonlicht in alle stadia van wijds rafelende aftermarketmontage op gare Hyundai’s tot majesteitelijk naar de maan schijnende lichtbakens op Beierse slagschepen zonder fatsoenlijke niveauregeling. Uiteraard allemaal bestuurd door de nachtblinde Xenonbaviaan, die, met behulp van deze persoonlijke toevoeging aan de veel bekritiseerde theorieën van vrindje Charles, geen enkele belemmering meer ondervindt om bij nacht en ontij aan hoogst illegale snelheden over des herens wegen te denderen. Het zou kunnen dat menig een nachtblinde uil meent op deze manier zijn steentje bij te dragen aan de verkeersveiligheid, doch ik zou hier persoonlijk voorzichtig een andere leer aan durven hangen.