bleke duisternis

Blauwig weerspiegelt het bleke maanlicht op de witte vlakte. Aan de einder, boven het donkere silhouet van de bosrand, pinkt een ster aan de heldere hemel. De wolk die ons twee dagen in zijn sneeuwzwangere greep hield is opgelost. Verdreven. Weggezakt in het dal, wie zal het zeggen? Zover het oog reikt strekt de helling zich uit in maagdelijk wit. De thermometer zegt min acht.

In de haard gloeit een laatste genster. Buiten ronken zware motoren in de verte. Een deur, het obsceen harde geluid van een toilet dat wordt doorgetrokken. Een hoestend kind.

Opgevouwen dekentjes op de hoek van een stoel. Een laatste houtblok in een mand. Een tas met speelgoed staat ordelijk ingepakt klaar om dichtgeritst te worden. Ik snuit mijn neus in mijn rode boerenzakdoek. Een laatste keer. Nog honderd keer. Morgen, onder duizend zonnen, de laatste afdaling. Bepakt en bezakt. De herinneringen en de vuile was van een week. De mist, de sneeuw, het snot. Stille getuigen van vriendschap.

eis

Het vriest overdag. Dat is koud, dat zijn we niet meer gewend. De meesten van ons hoopten al stiekem dat de aangekondigde ‘horrorwinter’ slechts een aantekening in potlood op de laatste bladzijden van de Mayakalender zou zijn. De eerste voorzichtige sneeuwvlokjes dwarrelen voor mij neer op het terras. Ik nip van mijn thee en warm mijn voeten op de vloerverwarming aan deze zijde van de schuifpui. Een uur geleden was de lucht nog stralend blauw.

 

De verstilde kalmte van een ijskoude winterdag. Geen verkeersstress. De geborgenheid van een fijn warm huis. Weldra zal een koude witte deken het landschap omvormen in een schilderij van Jeroen Bosch. Ik geniet van wat gaat komen, denk aan de enorme lach die op het gezicht van mijn oudste dochter zal verschijnen, zodra zij door het grote raam van haar klaslokaal de vlokken ziet vallen. Gelukkig worden van een beetje winter, mag het nog? Het internet en de radio lopen over van de weerswaarschuwingen. De sneeuw van de afgelopen winters heeft nu ook het winterweer gedevalueerd tot rampspoed. Zodra het ergens waait of sneeuwt wordt de moderne mens gemaand om binnen te blijven. Huis en haard als laatste toevluchtsoord. Het overlevingspakket paraat op het dressoir.

Wie geen winterbanden heeft is ten dode opgeschreven. Hoe raak ik nog thuis?  Is er leven onder zeven graden Celsius? De krant wist te vertellen dat er in tegenstelling tot vorige winter nog voldoende voorraad bij de handelaren ligt. Ik merk weinig van een oplevende discussie over het nut ervan. Is iedereen voorzien? Geloven we er niet meer in, of zijn we zo afgestompt door de vele weeralarmen dat we gelaten in de dichtgesneeuwde berm zullen staan wachten op het einde der tijden? ‘Zeventien automobilisten doodgevroren langs de snelweg. De eerste berichten wijzen op een collectief gebrek aan winterbanden’. We leven mee met de nabestaanden. Zijn bang voor de oplaaiende discussie over eigen verantwoordelijkheid en meer blauwbekken op straat. Waren we maar binnen gebleven.

Op de radio deed men gisteren lacherig over de vraag of een ei, dat met dit weer gelegd wordt, zou bevriezen. ‘Kippen leggen niet bij deze temperaturen’. ‘Eieren bevriezen niet, want er zit een dooier in…’ Die laatste vond ik ijzersterk. Zo’n dooier, met zijn warme gele kleur. Zou een bruin ei het eerder koud hebben dan een wit? Kunnen kippen mutsjes breien? In mijn kippenhok vind ik voor de tweede dag op rij een kapotgevroren ei.