Blauwig weerspiegelt het bleke maanlicht op de witte vlakte. Aan de einder, boven het donkere silhouet van de bosrand, pinkt een ster aan de heldere hemel. De wolk die ons twee dagen in zijn sneeuwzwangere greep hield is opgelost. Verdreven. Weggezakt in het dal, wie zal het zeggen? Zover het oog reikt strekt de helling zich uit in maagdelijk wit. De thermometer zegt min acht.
In de haard gloeit een laatste genster. Buiten ronken zware motoren in de verte. Een deur, het obsceen harde geluid van een toilet dat wordt doorgetrokken. Een hoestend kind.
Opgevouwen dekentjes op de hoek van een stoel. Een laatste houtblok in een mand. Een tas met speelgoed staat ordelijk ingepakt klaar om dichtgeritst te worden. Ik snuit mijn neus in mijn rode boerenzakdoek. Een laatste keer. Nog honderd keer. Morgen, onder duizend zonnen, de laatste afdaling. Bepakt en bezakt. De herinneringen en de vuile was van een week. De mist, de sneeuw, het snot. Stille getuigen van vriendschap.