spagaat

Nog niet zo heel lang geleden kwam de Onderwijsraad met de aanbeveling basisscholen met minder dan honderd leerlingen te sluiten. Zoiets roept, zeker in dunbevolkte buitengebieden, meer weerstand dan echte vragen op. Vandaag werden in de PZC de voor- en tegens van een dergelijk beleid naast elkaar gezet in de vorm van de meningen van Scoop-onderzoeker Dick van der Wouw en voorzitter Wim van Tatenhove van de Zeeuwse Vereniging voor Kleine Kernen. Mooie argumenten. Afgewogen. En erg oppervlakkig.

De tegenstanders van het sluiten beroepen zich op de uitholling van de voorzieningen. Een leegloop van de kleine kernen. De angst voor een uitsterfbeleid. De voorstander in naam van genoemde onderzoeker laakt een hang naar nostalgie. Rept over klepperende boerenkarren en roffelende kinderklompjes die voorgoed tot het verleden behoren. Noemt voorbeelden van kernen die het ook zonder schooltje gered hebben. Nu nog wel. Al is die laatste kanttekening natuurlijk de weggever voor het kamp waar ik mezelf toe reken.

Laat ik dan eens onder die oppervlakte duiken waar het artikel zo lafjes overheen laveert. Als plattelandskind hoef ik vast geen tekening te maken bij mijn voorkeur voor een school in de directe omgeving van de leefwereld van het kind. Nostalgisch? Misschien, maar er is meer dan de hang naar samen spelen op de akker achter de laatste huizenrij. Het opgroeien in een beschermde omgeving, waar iedereen weet van wie jij er ene bent. Waar de vriendjes uit je klas nooit meer dan drie minuten fietsen bij je vandaan wonen. Ook als je nog met zijwieltjes stuntelt.

Moderne ouders worden geacht het hebben van kinderen te combineren met twee afzonderlijke loopbanen. Vaak uit financiële noodzaak, maar niet minder door het uitgestippelde beleid van de overheid. We reppen ons van de voorschoolse opvang via een werkdag en de supermarkt naar de bereidwillige buurvrouw die de kinderen voor sluitingstijd van de BSO heeft gehaald. Drinken een snel glas ranja voor we vertrekken naar de voetbaltraining en de balletles. Morgen muziekschool, maar dan komt oma, zodat we niet vroeger hoeven te vertrekken op ons werk. Het is kortweg een serieuze logistieke operatie om alle gezinsleden op de juiste tijd op de juiste plek te krijgen. En tussendoor ook nog tijd te vinden voor een hapje te eten en voldoende slaap.

Nu al zijn de gevolgen van de bezuinigingen op de kinderopvang een nachtmerrie voor veel ouders. Hele netwerken worden er ingeschakeld om alles tijdig rond te krijgen. Buren, grootouders, ieder doet zijn deel. Mits voorhanden, dat spreekt voor zich. Of toch niet? Die grootouders bijvoorbeeld, die wonen anno 2013 niet meer op hetzelfde erf als de ouders. Die buren, die worden ook geacht te participeren in de arbeidsmarkt. Oma trouwens ook, liefst tot haar zevenenzestigste. En na haar werk natuurlijk eerst even mantelzorgen voor haar eigen moeder.

Zolang je het allemaal los van elkaar ziet lijkt het haalbaar. Later met pensioen, moet kunnen. Zelf een deel van de zorg voor je ouders opnemen, kan ook. De kleinkinderen uit school halen, een zegen voor velen. Als de school om de hoek is, de huisarts langs komt in geval van nood en je kinderen wachten met zwanger worden tot jij pensioengerechtigd bent. Een dorpsschooltje nostalgisch? Misschien is het straks wel pure noodzaak. Blijkt het schrappen van al die reistijd de enige oplossing om de overvolle agenda’s weer synchroon te krijgen.

Want wees eens eerlijk, hoe realistisch is het om in een regio waar de belangrijkste economische pijlers de zorg en de industrie zijn, vol te houden dat wonen in een dorp zonder voorzieningen houdbaar is? Dat je met de onregelmatige diensten van de zorg en de volcontinu van de industrie probleemloos de weg zult vinden naar een rijk gezinsleven. Zonder vierentwintig uur opvang, zonder plaatselijk bejaardentehuis, zonder buurtsuper om de hoek, zonder school binnen, laten we zeggen vijf kilometer. Nee, ik denk dat het niet nostalgisch is te zeggen dat een kleine gemeenschap een oplossing zou kunnen zijn voor veel logistieke problemen. Noodzaak zelfs.

Kinderen, ouders en grootouders weer samen in dezelfde straat. In hetzelfde dorp. Kleuteren, opgroeien en klaverjassen in hetzelfde schoolgebouw. De laatste kans voor de kleine kern. Terug naar vroeger. Een schooltje met één juffrouw en een klompenrek voor de deur. Een slager die op het erf je varken komt slachten en de reiziger in fournituren die op tijd en stond zijn garen en band komt afzetten. Voor na de jonge gezinnen ook de laatste babyboomer het dorp verlaat voor een glimmend appartement in de dichtstbijzijnde stad zonder het licht achter zich uit te doen.

Of anders misschien toch de kinderen maar op internaat, nog zo’n moderne oplossing.

andersom

Mijn lokale dagblad vraagt zich dit weekeinde paginabreed af ‘wat Europa kan doen voor Zeeland’. Of voor iedere andere dunbevolkte provincie binnen de Unie. En met paginabreed bedoel ik dan uiteraard de volledige opengeslagen katern. Daar doen we verder niet lullig over. Wat Europa kan doen voor de dorpen die straks geen eigen school meer zullen hebben. Voor de werklozen die binnenkort het bestaansrecht van lijn 19 nogmaals met zestig jaar op weten te rekken. En voor al die mariniers in Doorn, die noodgedwongen moeten verhuizen. Naar een provincie zonder eigen politieregio en zonder belastingdienst, al lijkt dat laatste nader beschouwd best aantrekkelijk.

De aan het woord gelaten Europarlementariërs draaien en keren dat het een lieve lust is. Verantwoordelijkheden liggen bij lokale overheden. Niemand in Brussel of Straatsburg heeft bedacht dat vergrijzing het best kan worden bestreden door jonge gezinnen nog verder weg te jagen uit de kleine kernen. De plannen om de veldwachter in Retranchement aan te sturen vanuit pakweg Eindhoven, de werkzoekende uit Renesse zijn sollicitatieoverzicht af te laten geven in laten we zeggen Tilburg en het geld van de Zeeuwse belastingbetaler in het vervolg per blauw binnenvaartschip te transporteren naar de dichtstbijzijnde grote stad met een keersluis, kunnen niet worden opgelost in het grotere geheel dat Europa heet. Nee, natuurlijk niet. Alsof je een dergelijke drang tot uitholling stopt door een pak geld uit te strooien over de beleidsmakers.

Wordt het niet eens tijd dat we hier in Zeeland eens wat zelfbewuster worden? Dat we ophouden te kijken wat een ander ons te bieden heeft. Niet langer krampachtig proberen een graantje mee te pikken van de overspannen huizenmarkt ten zuiden van onze grens. Niet gespannen afwachten of de Duitsers dit jaar massaal de weg naar onze kust weer zullen vinden. Als we nu eens aan Den Haag laten zien dat ze ons nodig hebben. Dat kinderen hier nog wel kunnen opgroeien in een omgeving die ruimte biedt om te spelen. Dat de overbevolking van stedelijke gebieden, het verkeersinfarct in de randstad en de gevolgen van de babyboom op de vergrijzing niet integraal worden opgelost door de ‘krimpregio’ langzaam onder water te zetten. Zeeland en water als exportproduct in plaats van offergave.

Ik stel voor om volgende week een volledige katern te vullen met ‘wat Zeeland allemaal kan doen voor Europa’. En dat dan in twintig-plus talen in de lectuurbakken van Brussel en Straatsburg deponeren. Het is tijd voor een beetje Zeeuwrespect!