donnerwetter 4

Terwijl donkere onweerswolken samenklonteren aan de zo-even nog stralend blauwe hemel, roeit de vrouw met een vastberaden blik naar het midden van het meer. Langzaam. Moeizaam. Gehinderd door haar falende lijf. De kracht nodig om de zware stalen jol over het water te bewegen stamt uit louter wilskracht. Nu en dan neemt ze heel even pauze. De stakerige armen langs haar verhakkelde borstkas hangend. Ongemakkelijk schuift de vrouw met haar knokige billen over het harde houten bankje. Dan zet ze opnieuw aan. Haar vingers bloeden. Terwijl ze uit alle macht aan de riemen trekt, hijgen haar longen getergd om zuurstof.

De eerste dikke druppels vallen op het rimpelloze wateroppervlak. Hoopvol kijkt de oude dame naar omhoog. De oogopslag vermoeid, de uitdrukking onverstoorbaar. De regen doorweekt haar groenige gewaad. Haar lange witte haar hangt welhaast onzichtbaar langs haar ingeteerde gezicht naar beneden. Bij de eerste donderslag beginnen haar dunne kleurloze lippen een onhoorbaar gebed te prevelen. De regen valt intussen in dikke druppels loodrecht naar beneden. De vrouw speurt over het meer, maar het gordijn van water ontneemt haar het zicht. Ver genoeg.

Vastbesloten duwt ze de riemen overboord. Gelaten kijkt ze toe hoe ze langzaam wegdrijven. Tergend langzaam. Zichtbaar moeizaam stroopt ze het doorweekte kleed van haar naakte lijf. Of wat er rest van wat eens een kathedraal van vrouwelijkheid was. Het zinkt half onder het wateroppervlak voor het zich van het bootje verwijdert. Een felle lichtflits gaat een harde donderklap kort vooraf. Het komt dichterbij. Rillend begint de vrouw een oude langwerpige katoenen zak open te knopen. Een voor een haalt ze de metalen buizen er uit, als wilde ze een tent opzetten. Koortsachtig schuift ze de stokken in elkaar. Klik en vast. Elk verende bolletje in het corresponderende gaatje. Als ze een meter of zes aan elkaar heeft gezet, trekt ze de zwiepende mast met een allerlaatste krachtsinspanning overeind. De volgende bliksemschicht komt loodrecht naar beneden en lijkt de tijd heel even stil te zetten. Een moment in bevroren licht.

Midden op het meer staat een bejaarde vrouw in een ijzeren bootje. In haar hand een lange metalen antenne. Het bleke naakte lichaam fier rechtop. De versneden platte borst flauw ademend. Een witte schim, wachtend op de finale klap. De genade.

 

Vakvrouw en vriendin Yoeke Nagel (www.yoeke.com) twitterde de volgende schrijftip: ‘Zet je hoofdpersoon in een bootje op het meer. Laat dan een enorm onweer losbarsten. Schrijf wat ze doet.’ Deze maand probeer ik iedere woensdag aan haar vraag te voldoen.

 

 

donnerwetter 3

De zachte zomerregen slaat kratertjes in het wateroppervlak. Gestaag. Urenlang, dagenlang. De man in de roeiboot staart gelaten in het grijs. Ineengedoken. Zijn kraag omhoog, een groene zuidwester diep over zijn oren getrokken. Een slok uit de fles die naast hem staat verwarmt zijn klamme botten. Heel even. Nog een slok. Nog een teug. Een laatste. De lege fles valt met een doffe klap op de bodem van het bootje. Troebel zoekt hij naar de kleine rode dobber die daar ergens moet drijven. Hij moest maar eens terug. Of niet. Nog een slok. De fles is echt leeg. Een flits en een donderklap in de verte. Waar komt dat zo plots vandaan? De regen zwelt aan tot oorlogssterkte. Onhandig haalt hij de hengel aan boord. Zijn bewegingen traag en ongecontroleerd door de alcohol. Het bootje wiebelt vervaarlijk. De man gaat terug zitten. Mist het bankje. Naar zijn rug pakkend hijst hij zich omhoog. Nog zo’n donderklap. Zijn rug schrijnt. Er loopt water in zijn nek. Een roeispaan glijdt overboord. De man grijpt. Ernaast. Uit evenwicht.

Hij blijft nu wel heel lang weg. Vissen. Nog nooit heeft ie ook maar een brasempje mee naar huis genomen. Natte kleren, zijn modderpoten in de gang. Hij had ook gewoon een hond kunnen nemen. Ze heeft het nooit begrepen. Die hang om alleen aan de waterkant te gaan zitten. Of in een bootje. Dat verdomde bootje. Lekker makkelijk. Niets meer te zeggen. Mijnheer vertrekt met zijn verdomde viskist en laat haar achter met de kinderen. Alleen. De kinderen spelen in de kantine. Droog. Alles in de tent is klam en koud. Vier dagen al regent het onophoudelijk. Het boek dat ze leest kan haar aandacht niet vasthouden. Een traan biggelt over haar wang. Ze trekt haar voeten onder zich in de stoel en rilt. In de kantine is het warm. In de kantine zijn haar kinderen. Iedereen is in de kantine. Ze kan het niet. Niet na gisteren. Wat haalt ie zich toch in zijn hoofd. Met zijn vette pens en zijn kalende kruin. Denkt hij nou werkelijk dat zo’n meisje iets in hem ziet? Dat zijn slappe praatjes indruk maken? Dat ze hem iets anders te bieden heeft dan een strak lijf? Alsof zij wel eeuwig jong zal blijven. Ze zal echt niet op hem blijven wachten, terwijl hij zich zit te bezatten aan de waterkant. De vrouw staat op en tuurt door het beregende plastic venster. Boven het meer een bliksemflits. In de verte rolt de donder. Ze krimpt ineen. Als hij nou maar terugkomt. Niet op het water blijft terwijl het onweert. Ze weet hoe bang hij is voor onweer. Onverklaarbaar, niet passend, panische angst. Net goed. Blijf maar naar je dobber staren. Naar je ondermaatse visjes. Je vangt toch niets met dat slappe hengeltje van je. Ze draait zich om en kruipt in de slaaptent onder de slaapzak. De kou in de luchtmatras trekt door haar rillende lichaam.

De vrouw schrikt wakker wanneer de rits van de tent open gaat. Traag en moeizaam door het zware natte doek. Duf kijkt ze om zich heen. Hoort de rits weer dichtgaan. Druppend staat hij daar. Hulpeloos, hopeloos, waardeloos. De angst in zijn ogen te lezen. Verzopen, verregend, verloren. Ze zet hem de zuidwester af, veegt het natte haar uit zijn ogen. Legt haar hoofd tegen zijn doorweekte torso. Onhandig slaat hij een natte arm om haar heen.

 

Vakvrouw en vriendin Yoeke Nagel (www.yoeke.com) twitterde de volgende schrijftip: ‘Zet je hoofdpersoon in een bootje op het meer. Laat dan een enorm onweer losbarsten. Schrijf wat ze doet.’ Deze maand probeer ik iedere woensdag aan haar vraag te voldoen. Benieuwd naar het vervolg? Klik hier.

donnerwetter 2

Proestend komt ze boven water en schudt het water uit haar lange haar. Ze laat haar ogen wennen aan het weinige licht dat door de kleine patrijspoorten boven haar naar binnen valt. Hij heeft niet gelogen, het is echt Titanic in het klein. Het interieur van het stalen motorjacht lijkt nog redelijk intact, zij het dat het ondersteboven hangt. Stralend kijkt ze opzij in zijn verwachtingsvolle ogen. Ze knikt. Dit is waanzinnig.

Geen woord had ze geloofd van zijn mooie praatjes. Natuurlijk was ze geïntrigeerd geweest door de hagelwitte kiel die parmant boven de waterlijn uitstak. Vanaf het strand kon ze zien hoe de lefgozertjes er naar toe zwommen en op de gladde romp probeerden te kruipen. En toen was hij naast haar komen zitten. Wat ze daar zo alleen deed op het strand. Of ze hier al lang was. Hoe ze heette. Waar ze vandaan kwam. Ze had hem proberen negeren, gedaan alsof ze hem niet verstond. Opgelucht was ze geweest, toen hij haar weer alleen had gelaten. Haar opluchting was van korte duur geweest. Hij had een ijsje voor haar meegebracht en gevraagd of hij naast haar mocht komen zitten. Dat was eigenlijk wel lief en ze was een beetje ontdooit voor zijn charme. Van lieverlee was het gesprek op het gekapseisde motorjacht gekomen. Weinig had ze geloofd van de wilde verhalen die hij haar vertelde over de toedracht van de benarde positie, waarin het jacht net buiten de branding lag te dobberen. Ze had geamuseerd geluisterd en gedroomd van een jetsetleven in de zon.

Na het eten was ze opnieuw naar het strand gegaan. Nog even nagenieten van een perfecte dag. Dromerig had ze over het strand en de kabbelende zee uitgekeken toen hij weer naast haar in het zand was geploft. Of ze niet naar het grote feest ging. Ze had haar hoofd geschud. Nee, ze kende daar niemand en zat hier prima. En hier aan het water was het tenminste niet zo benauwd. Of hij bij haar mocht blijven zitten. Waarom niet. Zo hadden ze een poosje stilzwijgend naast elkaar gezeten. Geen wilde verhalen meer. Gewoon de rust van het kalm klotsende water en het verlaten strand. ‘Kun je goed zwemmen?’, had hij de stilte doorbroken. Niet wetende wat hij eigenlijk bedoelde had ze ja geknikt. Of ze met hem naar het jacht wilde zwemmen. Hij wilde haar laten zien hoe mooi het binnenin was. Ongelovig had ze hem aangekeken. ‘Kun je er echt in?’ Hij had geknikt en haar vragend aangekeken. Ze had getwijfeld, geopperd dat ze geen bikini aan had. Hij had gelachen en zijn shirt en jeans uitgetrokken. Nog harder gelachen toen hij haar geshockeerde gezicht zag. ‘No way dat ik met jou ga skinnydippen’, had ze gedacht, terwijl ze gebiologeerd naar zijn strakke, naakte lijf had gestaard. Het bruingebrande bovenlijf en kuiten, de kolderiek witte billen en dijen van elke surfshortdragende kerel. Hij was het water in gelopen en had zich naar haar omgedraaid net voor zijn middel de waterlijn had bereikt. Schaamteloos. Naakt. Uitdagend. Twijfelend zou ze haar jurk uittrekken en over haar achteloos uitgeschopte sandalen draperen. Onwillekeurig keek ze om zich heen of niemand haar daar zag staan in haar ondergoed. Ze was hem het water in gevolgd en meteen onder water gedoken. Toen ze bovenkwam had hij vlak naast haar gestaan en zijn hand op haar rug gelegd. Zijn hand, zijn naakte hand. Ze dook meteen weer voorover en begon in de richting van de witte romp te zwemmen.

Ze voelt hem naar haar hand zoeken. Niet nalatend om met de rug van zijn hand langs haar bil te strijken. Ze pakt zijn hand vast en knijpt er zacht in. Dit is niet zomaar een avontuurtje. Ze voelt de spanning in haar keel. De enige weg terug naar buiten is onder water. Het zal snel donker worden en dan wil ze hier toch echt weer weg zijn. De laatste zonnestralen schijnen langs boven op hen neer en hij wijst haar een kast waar ze op kunnen klauteren om even uit te rusten.  Klimt erop en reikt haar zijn hand. Druppend kruipt ze naast hem en probeert houvast te vinden op het gladde oppervlak. Zo zitten ze, schouder aan schouder wat ongemakkelijk naast elkaar. Hij kijkt haar aan en ze zoent hem vol op de mond. Een opwelling. Opwinding. Hij zoent haar terug. Ze deinst kort terug en kijkt hem verschrikt aan. ‘We moeten zo terug’, probeert ze hem te vertellen. Hij zoent haar nog eens. Ze glijdt langzaam bij hem vandaan. Hij slaat zijn arm om haar middel en houdt haar tegen. Ze draait zich opnieuw naar hem toe en vlijt zich tegen zijn licht behaarde borstkas. Dan realiseert ze zich zijn naaktheid. Voelt hoe de opwinding zich van hem meester maakt. Waar ben ik mee bezig. Wat is het hier klein en wat wordt het snel donker. Hij prutst aan haar bh. Vindt de sluiting niet en kijkt haar hulpeloos aan. In een beweging opent ze de sluiting aan de voorkant van haar zwarte bh. Haar stevige borsten plakken nat in de cups. Voorzichtig trekt hij hem verder uit en monstert haar uitvoerig. Onverwacht glipt ze uit zijn armen. Ze kan zich nergens meer aan vastgrijpen en plonst terug in het donkere water. Geschrokken grijpt ze om zich heen in het water op zoek naar de bh. Ze voelt hem wegglippen, maar grijpt mis omdat hij naast haar in het water springt. Handen overal. Wilde kussen. Ze verstijfd. Hij trekt haar naar zich toe. Zijn voeten hebben houvast. Hij houdt haar stevig tegen zich aangedrukt. Angstig kijkt ze naar boven. Een oorverdovend geraas vult de kleine ruimte. ‘Regen’, zegt hij. ‘Onweer’. Hij heeft het woord nog niet uitgesproken of een enorme donderklap volgt vrijwel naadloos op een bliksemflits die heel even de kajuit hel verlicht. Haar ogen staan wild en wijd. Ze klauwt zich aan hem vast. Negeert zijn handen. Zijn zoenen. Ze wil weg. Hij houdt haar tegen. Een tweede flits. Ze ziet zijn lachende gezicht. Een grimas. Angst. Zijn angst of de hare.

 

Vakvrouw en vriendin Yoeke Nagel (www.yoeke.com) twitterde de volgende schrijftip: ‘Zet je hoofdpersoon in een bootje op het meer. Laat dan een enorm onweer losbarsten. Schrijf wat ze doet.’ Deze maand probeer ik iedere woensdag aan haar vraag te voldoen. Benieuwd naar het vervolg? Klik hier.