Diep onder uit mijn longen komt een schriel raspend geluid. Ik trap op mijn adem, zoals ze dat zo mooi zeggen. Met mijn mond net ver genoeg open om de broodnodige zuurstof binnen en de opspattende modder van mijn voorganger buiten te houden, klamp ik mij vast aan diens wiel. Niet te letterlijk natuurlijk, dat zou ons beiden waarschijnlijk ontzettend zeer doen. In de remmen en rechtsaf het veld in. Een klein stukje maar, dan gaat het weer verder over een asfaltweg. Links en rechts word ik voorbij gevlogen door mensen die mountainbiken duidelijk niet leuk vinden. Waarom anders proberen er zo snel mogelijk vanaf te zijn? Ondertussen heb ik de grootste moeite het gekozen wiel te volgen. Het gaatje wordt langzaam groter, wanneer ik gered word door een volgende remactie. We zijn een kleine vijfhonderd meter op pad.
Linksaf een woonwijk in, een onschuldig straatje dat bij elke kleine slingering steiler lijkt te worden. Ik zoek naar versnellingen, mijn fiets ratelt bijna harder dan mijn ademhaling. Een zeurende pijn maakt zich meester van mijn liezen. Dat centimetertje extra zadelhoogte vraagt duidelijk wat gewenning. Een paar venijnige putjes herinneren me ongevraagd aan mijn zwakke rug. De overtollige kilo’s deinen lekker mee. Andermaal wring ik mij in het wiel van mijn voorganger. Draaien, keren, aanklampen.
Linksom de Scheldedijk op. Oh wacht, daar ligt geen pad, alleen een modderige strook gras. Pijnscheuten in mijn hoofd, een licht gevoel. Dit is niet goed. Ik overzie de situatie en besluit de dijk af te rijden naar het lager gelegen verharde jaagpad. Goed besluit, weten wanneer het te zot wordt.
Zeventien kilometer onderweg en er is een mogelijkheid om een flink stuk af te snijden. Toch maar niet, het begint net een beetje te lopen. Mijn opstandige knieën lijken wat soepeler te worden, de zadelhoogte lijkt ook te kloppen, verdomd, ik weet zelfs de snelheid er lekker in te houden tijdens een bospassage. Voor me doemt een paar strakke damesbillen op. Altijd een goede reden om de snelheid een beetje op te voeren. Het kost nog best wat moeite, om vervolgens door een onhandig stuurmanoeuvre van de jongedame in kwestie meteen gedwongen te worden haar te passeren. Het leven is soms hard.
Na de bevoorrading rechtsaf een technisch parcours op. Dat is leuk. Op en over bulten, kuilen, kombochten. Het fietscrossen van ruim dertig jaar geleden vecht zich terug door mijn stramme botten. En weer een wegel, nog een dijkje, een klein stukje bos, beetje weiland. Modderig pad na modderig pad volgen elkaar op. Langzaam maar zeker begin ik te verzuren. Waar zijn we? Halfweg, driekwart, bijna aan het einde? Veelzeggende blikken. Het is mooi geweest. Rustig naar het einde. Nog een stukje. Nog een pad. Nog een hellinkje. We zijn er bijna. Zijn we er bijna? Bekend terrein, een zucht van verlichting.
Achter de auto. Blote voeten op een vieze regenjas. Een droge handdoek om de ergste blubber uit mijn gezicht te vegen. Langzaam stroop ik de koude natte kleren van mijn lijf. Ouderwets ongegeneerd in mijn blote kont achter een openstaand portier. Ik voel me een echte coureur. Alles doet me zeer. Heerlijk.