borsjt

In een ultieme krachtsinspanning klouter ik de laatste honderdvijftig meter door de sneeuw omhoog naar het huis. Mijn oudste dochter wriemelend op mijn arm bereik ik hijgend als een oud paard mijn bestemming. Dik negen uur hebben mijn niersteen en ik gereisd om hier aan te komen. Het idee van een gek natuurlijk. Ik heb wel vaker van die goeie. Honderdvijftig meter eerder wordt de bagage uit de oude Citroen geladen, mijn doel is nijpender.
Met een verbeten grimas laat ik mijn donkerrode urine tegen het hagelwitte porselein kletteren. Mijn linkernier trekt pijnlijk samen en ik probeer mezelf in een bocht te wringen die ook geen verlichting brengt. Langzaam ebt de pijn weg. Ik was mijn handen en bedenk opgelucht dat ik het heb gehaald zonder lugubere rode sporen in de sneeuw te hebben achtergelaten.

In een ultieme duikvlucht draai ik de laatste bocht door de sneeuw omlaag naar het huis. Mijn broer jagend op mijn hielen bereik ik mijn bestemming. Sinds twee uur hebben mijn niersteen en ik gedaan waarvoor we zijn gekomen. Het idee van een gek natuurlijk. Ik heb wel vaker van die goeie. Tweeeneenhalf uur eerder ben ik de berg op gegaan, mijn doel was duidelijk.
Met een verbeten grimas laat ik mijn donkerrode urine tegen het hagelwitte porselein kletteren. Mijn linkernier trekt pijnlijk samen en ik probeer mezelf in een bocht te wringen die ook geen verlichting brengt. Langzaam ebt de pijn weg. Ik was mijn handen en bedenk opgelucht dat ik het heb gehaald zonder lugubere rode sporen in de sneeuw te hebben achtergelaten.

destabilisering

Twintig jaar geleden las ik een boek. Het was geen dik boek. Het was een klein boekje over institutionalisering, dat ik als onschuldig boerke met veel verbazing en herkenning tot mij nam. De meer dan waarschijnlijk erudiete schrijver van dit kleinood wil me nu evenmin als de exacte titel te binnen schieten, maar dat doet niet echt terzake. Wat me er toen van is bijgebleven, is de verbazing. Over de eenvoud waarmee het menselijk individu zich laat inpakken door ‘het instituut’. De herkenbaarheid. De akelige werkelijkheid van het moment. Het stellige voornemen nooit opgeslokt te worden in haar duistere krochten.

Dus liet ik me twintig jaar lang in elk hoekje duwen dat mij tegenkwam. Nooit echt heel ver, want mijn postuur werd in die tijd steeds minder hoekig. Gewoon een beetje lafjes er tegenaan. Ik denk zelfs dat ik me niet eens hoef te schamen voor de gebrekkige weerstand die ik bood. Sterker nog, ik heb het mezelf moeilijk genoeg weten te maken. Eigenwijs is nu eenmaal geen breed geaccepteerde gave. En dan krijg je ruzie met een steentje. Een lullig klein niersteentje. Niet de eerste keer helaas, maar wel nu. Terwijl ik met vrienden aan de telefoon honderduit de meest ongewenste details uitwissel over de fysieke ongemakken die zo’n aanval met zich meebrengt, merk ik dat ik eigenlijk helemaal niets weet. Hoor ik daar een struisvogel? Er staat een arts aan mijn bed die vraagt hoe het gaat. Ik draai niet rond de pot, maar wordt desalniettemin ontslagen zonder enige informatie of nazorg. Natuurlijk moet ik doorvragen. Uiteraard moet ik niet wachten. Ik laat me overdonderen. Keer op keer.

Thuis op de bank voel ik me diep ongelukkig. Het is de pijn, het is het ongemak, het is de onuitwisbare indruk niet voor mezelf te zijn opgekomen. Niet te zijn voorbereid op wat gekomen is. Overrompeld door het instituut, of gewoon niet bij machte boven de falende fysiek uit te stijgen?

riedeltje

Ik reed naar Friesland. ‘Op tijd weg’ was niet helemaal gelukt, maar de vertraging bleef binnen de perken. Op de radio klonk mijn favoriete Vlaamse zender. Tot ik het bereik van hun frequentie uitreed. Dan komt er een moment dat het geruis en gekraak erger wordt dan het gerammel van de auto en je met tegenzin op zoek gaat naar een alternatief. Ik bleef hangen op een nationale zender. Ze speelden een nummer dat ik wel wilde horen. Geen idee welk, het was gewoon het acceptabelste wat ik tegenkwam. Na een spotje dat mij en mijn medeluisteraars moest doen geloven dat dit de zender met de hoogste muziekdichtheid was, ging het programma verder met het oeverloos gezwam van inbellende luisteraars. Het duurde even eer ik door had dat deze fijne mensen hun mening gaven over een aantal onderwerpen die eerder in het programma aan de orde waren geweest. Een wat ouder heerschap, met ruime ervaring als ondernemer in de discotheekwereld, begon zijn relaas met te vertellen dat men vroeger nog respect had voor de DeeJay. De ‘Jockey’, of Tineke de Nooij, mocht destijds nog tussen de platen door praten. In plaats van er overheen. Op die manier kon het publiek ook verstaan waarover de spreekstalmeester van dienst het had. Terwijl ik het opschrijf, besef ik me dat de beller vast niet het ‘geluk’ heeft gehad in de jaren tachtig zijn eerste stapjes in het uitgangsleven te mogen zetten in Discotheek Disco Love in Kloosterzande. De vlotte babbelaar die daar destijds meende de plaatjes aan elkaar te moeten praten met een onvervalste ‘nee-ik-ben-echt-geen-Zeeuws-Vlaamse-boerenlul-Jeroen van Inkel-imitatie’ bezorgt me soms nog nachtmerries. Maar ik dwaal af. Waar de beste man naar toe wilde, was het recht van elk individu om deel te kunnen nemen aan het openbare leven. Zoals een bibliotheek bereikbaar moet zijn voor mensen die slecht ter been zijn en een verkeerslicht ‘zichtbaar’ moet zijn voor slechtzienden, zo moest ook de slechthorende zijn recht om het radionieuws te kunnen verstaan verdedigen. Ik begon al weg te dromen over een brailleradio, waarbij de slechthorende met de vingertoppen op de speciaal daarvoor ontwikkelde speaker kan voelen wat er wordt gesproken of gezongen. En de complicaties die dit met zich mee zal brengen, wanneer de dove ‘luisteraar’ gedreven door het ritme met zijn vingers mee begint te trommelen op de muziek. ‘Iedere luisteraar heeft het wettelijke recht om de informatie tot zich te kunnen nemen. De bijgeluiden die de zenders mee uitzenden tijdens hun journaals zijn dan ook een inbreuk op de fundamentele rechten van de mens…’ De beller bereikte de climax van zijn verhaal en ik wist eindelijk waar het over ging. Het riedeltje.

Het riedeltje. Het beatje dat moderne radiomakers uitzenden tijdens gesproken tekst, om te voorkomen dat de luisteraar zich gaat vervelen in de nanoseconde stilte die er zou kunnen vallen tussen twee woorden. Het irritante getik, geflieber en geruis, dat met alle ruisloze digitale techniek nodig lijkt om aan te geven dat de radio echt niet is uitgevallen wanneer de nieuwslezer even ademhaalt. Het was mij niet meteen opgevallen dat de zender in kwestie deze techniek ook gebruikte, want het hele relaas van de vorige beller was zonder deze storende factor uitgezonden. Onder een nieuwsuitzending stoort het mij nog niet overmatig, al zie ik er ook het nut niet van in. Ik heb me ook nooit verdiept in de achterliggende reden. Stel je voor dat die reden legitiem is. Dan heb ik niets meer te kankeren wanneer ik weer eens geen woord versta van een interessant radio-interview op mijn favoriete Vlaamse zender. Want die doen dat dus wel. Elk voorgelezen item of gesprek larderen met zo’n modieus setje irritante piepgeluidjes. Zouden er werkelijk mensen zijn die zo goed horen dat ze het voor elkaar krijgen, om in een rijdende auto kaas te maken van een gesprek tussen een radiopresentator en een respondent aan de andere kant van een onzuivere mobiele telefoonlijn, met als aanvullende storende factor een elektronisch geconstrueerd riedeltje? Een ‘onzuivere mobiele telefoonlijn’ Marc? Een snoer op een haspel dat in de ruimte is blijven staan tijdens het witten van het plafond? Soit, genoeg ge-doe-het-zelft. Het riedeltje. Ik versta er niets van. Ik ben niet slechthorend en heb geen gehandicaptenparkeerkaart voor de Mediamarkt. Ik ben ook nog helemaal niet te oud, zoals de volgende beller suggereerde. Ik luisterde naar een programma dat draait om de mening van inbellende luisteraars. Nee, dat is echt het toppunt van jong en hip. Ik ben godbetert een jonge vader, wat bazelt dat vrouwmens nou? Ik stel voor dat we na de lichtvervuiling ook werk gaan maken van de akoestische vervuiling. Een dag per jaar geen riedeltjes meer op de radio, wat zeg ik, een dag per jaar geen inbellende luisteraars op de radio. Ik ga luisteren. Naar het geruis en het gekraak en het rammelen van de auto om mij heen.