snorremans

Een maand geleden hing ik achterover in de stoel van een Amsterdamse barbier. Samen met 163 anderen, dat u niet meteen denkt dat ik een voorkeursbehandeling verdiend had of zo. Nee, ik had me zonder enige weerstand laten verleiden mijn weelderige baard op te offeren voor een goed doel. Een wereldrecordpoging, een shavedown als aanloop naar Movember, het grote snorrenkweekprogramma ten behoeve van de strijd tegen prostaat- en teelbalkanker. Gewoon, omdat wij mannen ook liever niet creperen aan de gevolgen van deze akelige ziekte.

Het idee was om samen met de mannen van de Windjammers, Soigneur en Het is Koers een korte rit te rijden die zou eindigen in de stoel van de man met de schaar. Dit boertje verdwaalde uiteraard hopeloos in de grote stad, maar ondanks alles was ik ruim op tijd om me het mes op de keel te laten zetten. Een zaal vol vreemden. De een met al wat meer gezichtshaar dan de ander. Wat in het geval van de aanwezige vrouwen niet meteen ongunstig bleek, maar dat uiteraard geheel terzijde. Veel enthousiasme ook. ‘Gaat ie er echt af?’ Niet bestaande vraag, die ik met graagte bevestigend beantwoordde. Voor het goede doel. En natuurlijk om eens mee te maken hoe het nou voelt om door een ander geschoren te worden. De lotions, de hete handdoeken, het glimmende lemmet van een ouderwets scheermes in de vaardige handen van een zwetende barbier die al een paar uur achtereen productie staat te draaien.

Daar sta je dan. Voor het eerst in ruim een jaar met een bloot gezicht. Grijnzend. Een klein beetje onwennig. Twee boze kleuters thuis, die een papa met een baard willen. Een vrouw die gruwelt bij het idee van een snor. Jaja, de offers die een man moet brengen. Die snor. Die vermaledijde snor. Wie A zegt enzovoorts. Na een paar dagen aarzelen gaat het mes er in. Weg met die drie dagen baard. Geen onzinsnorren van spaghetti, slagroom of potloden meer op Facebook. Het moet maar. Dat was de deal. Niet van harte, echt niet. Niet helemaal zuiver ook. De verleiding om de rest ook maar te laten groeien blijft de kop opsteken. Maar potverdrie mensen, het is voor het goede doel. Even doorbijten nog.

Morgen loopt Movember af en een ding is wel duidelijk, wanneer je er op let hoe hard zo’n snor nou eigenlijk groeit, dan is het resultaat maar droevig. Verwacht geen woeste knevel, geen volwaardige walrus, noch het uiterlijk van een diender met meer dan 40 dienstjaren. Maar het is een snor. Een beetje rossig, zoals altijd. Nog steeds niet helemaal in zijn definitieve vorm. Iets zegt me dat het experiment nog niet ten einde is. Maar daar draait het allemaal niet om. Het doel was het goede. Een mooi bedrag voor de strijd tegen kanker. Dus kom over de brug, doneer op mijn Mospace. Voor mij, voor mijn team, voor de snor, in de hoop dat ik de snor wereldkundig durf maken, dat de snor snel weer verdwenen zal zijn, maar vooral voor al het goede werk dat mijn en al die andere duizenden snorren kunnen financieren. Aarzel niet, Movember is bijna voorbij…

senilisering

Geinige gehaakte frutsels, kunstig gebreide konijnen en vlijtig gevilte onderzetters. Volwassen vrouwen, en hier en daar vast ook wel een man die ontzettend in touch is met zijn oestrogene kant, die zich bloedserieus wijden aan de edele kunst van het vingerhaken, boomstambreien en heipaalweven, ik begon er net een heel klein beetje aan te wennen. Onwillekeurig herinneringen aan de macraméwerkjes uit mijn jeugd onderdrukkend, worstel ik mij dagelijks langs de vele facebookberichten gewijd aan de wederopstanding van het moedermavo-ambacht. Verbaas ik mij over de impact van het internetfenomeen Etsy, waar huisvlijt wereldwijd de anti-globalistische belichaming van de duurzame vernietiging van het feminisme tentoon spreidt. Zonder mijzelf af te vragen waarom. Vanwaar deze hang naar ambachtelijk gepiel. Naar deze symbiose van creativiteit en burgertruttigheid. Het ging grotendeels langs me heen. Tot ik vanavond keihard geconfronteerd werd met wat klaarblijkelijk de nieuwste rage onder volwassen zou moeten zijn, de kleurplaat. De kleurplaat godbetert. Ik heb hier twee kleuters rondlopen. Die kleuren platen. En het tafelkleed, het behang en het parket. Moet ik oppassen, wanneer ik morgen gevraagd wordt de kleine vlakjes van Sneeuwwitjes jurk in te kleuren? Voor ik het weet ben ik hip bezig. De horror.

afwijken

Wonen in de provincie heeft zo zijn voor en tegens. Wat mij betreft veel meer voren dan tegens. Je ziet ze overal weer op de akkers verschijnen deze dagen. Diepe voren in glanzende klei. Eindeloos lang. Geflankeerd door statige bomenrijen, kronkelende dijken en diepzwarte kreken. Maar daar wil ik het helemaal niet over hebben. Er zijn prangender zaken die de aandacht vragen.

Mijn lokale krant bericht vanochtend over twee zaken die het pittoreske dorp waar ik mijn stukjes schrijf aanbelangen. Het eerste handelt over de grote gaten in de dekking van het mobiele telefonie-signaal in Zeeland. Hele dorpen op de eilanden zijn simpelweg niet bereikbaar. Hier in de grensstreek van Zeeuws-Vlaanderen zijn het vooral de signalen van buitenlandse providers die de inlandse overschaduwen. Lastig, telefoonrekeningen willen wel eens oplopen doordat je ongewild via een buitenlands netwerk belt, maar meestal gewoon omdat geen van de signalen goed genoeg is om een fatsoenlijk gesprek te voeren. Dat is ook ongeveer wat de Provincie heeft aangekaart bij de Telecombedrijven. Mensen kunnen niet bellen. Het noodnummer is niet te bereiken wanneer je op de verkeerde plaats bent of woont. Voor een provincie als Zeeland natuurlijk vervelend. Buitenlandse toeristen moeten wel naar die heimat kunnen bellen. Onze enige vorm van groeieconomie, de 55-plusser op de elektrische fiets, mag niet midden in de polder het grit uit de billen moeten peuteren zonder de hulpdiensten te kunnen bereiken. En terecht. De Telecomgiganten beloven beterschap. Sommige althans, T-mobile, de enige die rond mijn woning soms nog op het display durft te verschijnen, heeft niet gereageerd op de vragen van de Provincie.

Moet ik me daar nu druk over maken? Misschien niet. Of juist wel, omdat een tweede bericht, een paar pagina’s verder, over de voorgenomen sluiting van de kazerne van de vrijwillige brandweer in Zuiddorpe gaat. De kop titelt over mijn dorp. Over de opkomsttijden van de brandweer in Overslag. Dat de opgelegde aanrijtijd van acht minuten vanuit de overige kazernes niet gehaald kan worden. Gelukkig is er een oplossing. De wettekst die de tijd waarin de hulpdiensten ter plaatse moeten komen bepaald, biedt volgens Burgemeester Jan Lonink, voorzitter van de veiligheidsregio, ook ruimte om deze tijden op te rekken. Ik stel mij voor dat er dan staat dat het in acht minuten moet, maar indien het meer dan acht minuten rijden is, dat het dan, ach weet je, ook best twintig minuten duren mag. Het leven op ‘den buiten’ is tenslotte al zoveel rijker geweest, dat het niet per definitie even lang hoeft te duren als dat van de burger in de stad.

Wanneer ik straks onverhoopt op een ijzige winteravond mijn brandende huis moet ontvluchten en vruchteloos op mijn inderhaast van het TV-meubel gegriste mobiele telefoon 112 probeer te bereiken, hoef ik in ieder geval niet naar T-mobile te wijzen, wanneer het hartverscheurende gekrijs van mijn dochters op de brandende bovenverdieping verstomt in de verzengende hitte van het allesverslindende vuur. Het is allemaal de schuld van de vlammen, die zich niet aan de opgerekte tijden houden.

‘Zie je die man daar, die zo kromgebogen tegen de wind tussen de pas geploegde velden fietst? Heeft zijn hele gezin verloren in een fatale brand. Oh nee, jaren geleden al. De brandweer kwam te laat. Uhuh, twee kleine kinderen en zijn vrouw. Hij fietst hier elke dag. Weer of geen weer. Om de honderd meter stopt hij. Kijk zie je, nu doet hij het weer. Wat hij doet? Kijken of hij bereik heeft op zijn mobiele telefoon. Waarom hij zo met zijn hoofd schudt?’