herhalingsrecept

‘Mama, Hege heeft mijn popje. Mama, mama, mama, Hege heeft mijn popje. Papa, Hege heeft mijn popje. Papa, Hege wil mijn popje niet geven. Mama, Hege heeft mijn popje.’ ‘Papa, mag ik een snoepje? Ik wil een snoepje papa. Mag ik een snoepje papa. Hege wil ook een snoepje papa. Mogen Tove en Hege een snoepje mama? Ik wil nog een snoepje papa.’ ‘Papa ik wil niet eten! Ik wil een boterham. Ik wil een boterham papa. Mama, ik lust geen aardappeltjes. Wil Hege ook een boterham Hege? Wil je ook een boterham Hegetje? Hegetje wil ook een boterham. Ik wil een boterham papa.’ ‘Ik wil met de stiften kleuren papa. Mag ik met de stiften kleuren papa? Zusje ligt toch in bed papa. Mag ik met de stiften kleuren papa? Van mama mag ik met de stiften kleuren papa. Hege mag niet met de stiften kleuren. Hege moet met de potloodjes kleuren. Mag ik met de stiften kleuren papa?’

Vanavond slapen ze bij opa en oma. Met zijn vieren. Vier meiden tussen anderhalf en zes. ‘We gaan bij oma slapen papa. Vanavond gaat zusje ook bij oma slapen papa. Mama, zusje gaat ook bij oma slapen he?’ Benieuwd of dat voor herhaling vatbaar is.

donnerwetter 3

De zachte zomerregen slaat kratertjes in het wateroppervlak. Gestaag. Urenlang, dagenlang. De man in de roeiboot staart gelaten in het grijs. Ineengedoken. Zijn kraag omhoog, een groene zuidwester diep over zijn oren getrokken. Een slok uit de fles die naast hem staat verwarmt zijn klamme botten. Heel even. Nog een slok. Nog een teug. Een laatste. De lege fles valt met een doffe klap op de bodem van het bootje. Troebel zoekt hij naar de kleine rode dobber die daar ergens moet drijven. Hij moest maar eens terug. Of niet. Nog een slok. De fles is echt leeg. Een flits en een donderklap in de verte. Waar komt dat zo plots vandaan? De regen zwelt aan tot oorlogssterkte. Onhandig haalt hij de hengel aan boord. Zijn bewegingen traag en ongecontroleerd door de alcohol. Het bootje wiebelt vervaarlijk. De man gaat terug zitten. Mist het bankje. Naar zijn rug pakkend hijst hij zich omhoog. Nog zo’n donderklap. Zijn rug schrijnt. Er loopt water in zijn nek. Een roeispaan glijdt overboord. De man grijpt. Ernaast. Uit evenwicht.

Hij blijft nu wel heel lang weg. Vissen. Nog nooit heeft ie ook maar een brasempje mee naar huis genomen. Natte kleren, zijn modderpoten in de gang. Hij had ook gewoon een hond kunnen nemen. Ze heeft het nooit begrepen. Die hang om alleen aan de waterkant te gaan zitten. Of in een bootje. Dat verdomde bootje. Lekker makkelijk. Niets meer te zeggen. Mijnheer vertrekt met zijn verdomde viskist en laat haar achter met de kinderen. Alleen. De kinderen spelen in de kantine. Droog. Alles in de tent is klam en koud. Vier dagen al regent het onophoudelijk. Het boek dat ze leest kan haar aandacht niet vasthouden. Een traan biggelt over haar wang. Ze trekt haar voeten onder zich in de stoel en rilt. In de kantine is het warm. In de kantine zijn haar kinderen. Iedereen is in de kantine. Ze kan het niet. Niet na gisteren. Wat haalt ie zich toch in zijn hoofd. Met zijn vette pens en zijn kalende kruin. Denkt hij nou werkelijk dat zo’n meisje iets in hem ziet? Dat zijn slappe praatjes indruk maken? Dat ze hem iets anders te bieden heeft dan een strak lijf? Alsof zij wel eeuwig jong zal blijven. Ze zal echt niet op hem blijven wachten, terwijl hij zich zit te bezatten aan de waterkant. De vrouw staat op en tuurt door het beregende plastic venster. Boven het meer een bliksemflits. In de verte rolt de donder. Ze krimpt ineen. Als hij nou maar terugkomt. Niet op het water blijft terwijl het onweert. Ze weet hoe bang hij is voor onweer. Onverklaarbaar, niet passend, panische angst. Net goed. Blijf maar naar je dobber staren. Naar je ondermaatse visjes. Je vangt toch niets met dat slappe hengeltje van je. Ze draait zich om en kruipt in de slaaptent onder de slaapzak. De kou in de luchtmatras trekt door haar rillende lichaam.

De vrouw schrikt wakker wanneer de rits van de tent open gaat. Traag en moeizaam door het zware natte doek. Duf kijkt ze om zich heen. Hoort de rits weer dichtgaan. Druppend staat hij daar. Hulpeloos, hopeloos, waardeloos. De angst in zijn ogen te lezen. Verzopen, verregend, verloren. Ze zet hem de zuidwester af, veegt het natte haar uit zijn ogen. Legt haar hoofd tegen zijn doorweekte torso. Onhandig slaat hij een natte arm om haar heen.

 

Vakvrouw en vriendin Yoeke Nagel (www.yoeke.com) twitterde de volgende schrijftip: ‘Zet je hoofdpersoon in een bootje op het meer. Laat dan een enorm onweer losbarsten. Schrijf wat ze doet.’ Deze maand probeer ik iedere woensdag aan haar vraag te voldoen. Benieuwd naar het vervolg? Klik hier.

slapeloos

Geeuwend staar ik voor mij uit. Een leeg scherm. Een bonkend hoofd. Een dag van welverdiende rust na ruim twee weken doorpezen. Ik heb er voor geknokt, heb de massaspurts overleefd en de Alpen overstegen. En veel tijd verloren met vallen. In slaap uiteraard.

Drie weken per jaar lever ik mij over aan het peloton. In mijn nest voor de televisie staar ik wezenloos naar het flikkerende scherm. Tuur naar de tijdsverschillen, die op mijn archaïsche apparaat, zo lijkt het wel, elk jaar kleiner worden weergegeven. Knikkebollend tussen de belangrijkste ontsnapping en de finish. Snurkend door de afdaling. Het zijn de enige drie weken per jaar dat ik dagelijks een middagdutje doe. Ik houd het niet tegen, het is sterker dan mezelf. Steek het op de lange dagen. ’s Ochtends de ochtendbladen, de hele dag door de wielerblogs, ’s middags de rechtstreekse uitzending, in de vooravond het tourjournaal, op goeie dagen een uitstapje naar de VRT en als afsluiter van de avond de etappe van Mart. Geen wonder dat ik niet wakker kan blijven tijdens de etappe. De rust die over mij komt, wanneer Herbert en Maarten de kleurige karavaan voor mij verslaan, maken het niet makkelijker. Het is die rustgevende factor die het hem doet. De tijd hebben om iedere middag een paar uur op de bank te gaan liggen met de Tour op tv. Het afzien van de renners, de vergane glorie van het Franse platteland, ze maken mijn oogleden zwaar, mijn verdediging zwak.

Dan is daar de eerste rustdag. Geen etappe, geen koers, geen tv, maar vooral; geen dutje. Alleen een zwart gat. Een onbestemd gevoel van verlangen en gemis. Om de tijd te doden, pik ik de draad van alledag weer op. De Tour rust. Ik niet. Mart ook niet. Rond de klok van elf zijn we beiden weer paraat. Moe, niet uitgeslapen, ronduit brak. Maar we zijn op post tot Dalida ons welterusten wenst. Ik erger me, zoals elke avond, even aan het feit dat de NOS haar dit jaar zo vroeg weg draait en sleep me naar de echtelijke sponde. De dag erna ben ik gebroken. Kost het nog meer moeite om de hele beklimming wakker te blijven. De tweede week van de ronde is een hel. Kinderen klagen dat ik snurk. Dat ze naar Mega Mindy willen kijken, niet naar de koers. De wallen onder mijn ogen worden allengs dikker, mijn gelaat grauw en uitdrukkingsloos. Volgen de dagen dat de slaap niet wil komen. De ogen zwaar, het hoofd duf en zeurend. De avond voor de tweede rustdag stort ik in. Koud, vreselijk koud. Zelfs onder mijn winterdekbed. Na het tourjournaal knap ik weer een beetje op. Ik lees wat bij, schrijf een column en wacht op de Avondetappe. Hologig staar ik naar de beeldbuis. Ik ben blij dat ik wakker gebleven ben. Mensen als Harm Kuiper hoor ik graag hun verhaal doen. Genuanceerd en met kennis van zaken. Johnny is onvindbaar. Mart rondt af. Confronteert ons, mij, met de ziekte van Harm Kuiper. Op een manier zoals alleen Mart dat kan. Rechtstreeks, omfloerst en overvol van respect. Zijn gast antwoord op een ontroerend eerlijke manier. Zo dichtbij, zo herkenbaar, zo vredig. Onwillekeurig denk ik even aan mijn moeder. Ook zo’n sterk mens. Toen.

Voor geen goud had ik het willen missen. De laatste week zal weer op het tandvlees zijn. Eerst maar eens zien dat ik de Pyreneeën doorkom.

 

Tot mijn grote plezier hebben de mensen achter de wielerblog ‘Het is Koers‘ mijn verhaal overgenomen. Ga dus zeker ook eens kijken op hun site.