Vaag herinner ik mij een zinssnede uit een belegen mop: ‘Maar God liep aan mijn manke zij’. Deze vakantie begin ik meer en meer in Murphy te geloven.
uit de mouwen
Vakantie in een moderne auto is comfortabel. Stil, koel, snel en betrouwbaar. Meestal toch. En ontzettend saai. Ik heb een zwak voor ouwe rammelkasten. Voor de meesten geen verrassing, maar voor al die duizenden lezers die mij niet persoonlijk kennen, ik heb dus een zwak voor ouwe rammelkasten. Nu staan hier schuin tegenover ons op de camping twee van die heerlijke Franse ribbelbussen. Correctie, Hollandse Franse ribbelbussen. Dan moet zo’n eigenaar dus niet zijn motorkap openzetten, dan ben ik niet meer te houden. ‘Hij wordt te warm’. Heerlijk, lekker meekletsen en mijn handen vuil maken aan stokoude koelslangen, bedwelmend zoete koelvloeistof en een net te heet motorblok. Het busje doet het weer. Mijn vakantie is compleet. Tijd om naar huis te gaan.
bladgoud
De autoradio speelt een Franse klassieker. Ik ken hem niet. Nu ja, kende. Het lijkt een vaste waarde in de playlist van Radio Nostalgie te zijn deze zomer. Zo een die blijft hangen. Tegen wil en dank. Net nog luidkeels meegezongen met ‘Paint it Black’ van de Stones. Tot grote ergernis van Aniek, die zeker drie keer verstoord naar de achterbank heeft gekeken. In de verte steekt de rode kerstverlichting die het vierkante silhouet van de volgende vrachtwagen markeert zwak af tegen de donkere nacht. Steeds helderder. Hup er voorbij en op naar de volgende. Naast mij verraad haar zware ademhaling dat mijn wederhelft weer in slaap is gevallen. De radio kraakt en zwijgt dan. De display op het dashboard vraagt een ogenblik geduld tot de zender is teruggevonden. Natalie betovert het Rode Plein en haar Franse gasten, en ik droom weg naar tijden die ik nooit heb meegemaakt.
Het donkere gebrom van de motor verraad dat de snelweg langzaam omhoog gaat. Ik schakel terug en zet de cruisecontrol weer aan. De caravan slingert vervaarlijk door de onverwachte luchtverplaatsing, veroorzaakt door een grote witte Mercedesbus die met groot licht en hoge snelheid voorbij komt geraasd. Grote verschrikte ogen. ‘Herman’, sist Aniek. Ze gaat wat rechter zitten en probeert zich te oriënteren. ‘Ik geloof dat ik even weg was’. Ik knik in het donker. Niet wetende of ze het ziet. ‘Gaat het nog’, vraagt ze bezorgd. Ik zeg ja en weet dat ze het niet gelooft. Natuurlijk heeft ze gelijk. ‘Nog twee uurtjes, dat moet lukken.’ ‘Weet je het zeker, we kunnen ook eerst een paar uur slapen op een parkeerplaats.’ Ik schud mijn hoofd en passeer nog een vrachtwagen die langzaam tegen de helling naar boven kruipt. Aniek zoekt een CD uit en schuift hem in de radio. Weer een van die verdomde verzamelaars van haar. Het valt mee deze keer. Er zit een beetje tempo in de eerste nummers en ik betrap mezelf er op dat ik zachtjes mee neurie. Uit het dashboard klinkt een luide piep. Meteen zit mijn passagiere rechtop in haar stoel. ‘Tanken’, stel ik haar gerust. ‘De temperatuur is prima.’ Ze spiedt naar de metertjes om mijn verhaal te verifiëren en zakt terug in het leer. Het volgende nummer ken ik, mijn lippen vormen de tekst zonder geluid. De remmende caravan trekt en stampt afwisselend aan de auto op de onmogelijke inrit van het servicestation. Op de achterbank klinkt ontevreden gepruttel. Aniek zucht. Het gepruttel verstomt en gaat weer over in tweestemmig gesnurk.
‘Is het niet goed’, vraagt Aniek, wanneer ze terugkomt van het toilet en mij onder de geopende motorkap aantreft. Er zit wat spanning in deze nachtelijke reis. De twee dagen vertraging die een kokende motor ons heeft doen oplopen, heeft het vertrouwen in de techniek een flinke knauw gegeven. ‘Hij doet het prima, ze hebben hem netjes gemaakt’, probeer ik haar gerust te stellen, terwijl ik de motorkap sluit. ‘Zouden we niet eerst even wat rusten? Morgenochtend verder rijden.’ Ze heeft gelijk. Ik start de auto en rijd de combinatie de parkeerplaats op. En verder terug naar de snelweg. Een vernietigende blik op rechts. ‘Je hebt toch gezien dat er geen plaats was tussen al die vrachtwagens’. Nog honderddertig kilometer. De laatste tachtig binnendoor. En hoe. De smalle weggetjes kronkelen zich omhoog en omlaag door een aardedonker landschap. Ronkend in zijn twee trekt de zwarte auto zijn langgerekte witte volgeling door slapende dorpjes. Het motorgeluid weerkaatsend tegen de huizen, die dicht tegen de weg zijn gebouwd. Ik voel me een indringer in de dromen van de plaatselijke bevolking. Niet op mijn plaats. Ongepast. Het moet hier prachtig zijn. Leon en Christina kennen geen superlatieven genoeg om te omschrijven hoe het vakantiegevoel hen altijd pas echt overvalt, wanneer ze hier de snelweg hebben verlaten. Hoe de prachtige natuur en de ouderwetse charme van het Franse platteland hier elk jaar weer het gevecht aangaan om hun onverdeelde aandacht. Ik probeer me voor te stellen hoe de verlaten straten er bij daglicht uitzien. Hoe wijds de vergezichten, hoe adembenemend de ravijnen zijn. Het is te donker. Ik ben te moe. De hobbelige weg vraagt teveel van mijn aandacht. Naast me zit Aniek gespannen in het donker te turen. De CD is allang afgelopen, maar de stilte wordt niet meer verbroken door muziek. Alleen het geluid van de motor en het gepiep van de caravanremmen.
Hoe lang kennen we Leon en Christina nu eigenlijk? Zeker acht jaar. We hadden nog geen van allen kinderen. Ik pijinig mijn hersenen, maar kan me echt niet meer herinneren of ze op ons huwelijk zijn geweest. Wij wel op het hunne, maar dat was pas twee jaar geleden. Na de kinderen. Het plan om samen op reis te gaan speelde al langer, maar de afgelopen jaren was het nooit gelukt om tegelijkertijd vakantie op te nemen. Zo bleven we elk ons weegs gaan. En kwamen Leon en Christina elk jaar weer terug met het verhaal hoe schitterend het hier wel was. ‘Christina heeft nog een bericht gestuurd’, zegt Aniek op hetzelfde moment, alsof ze mijn gedachten kan lezen, ‘We hebben plaats C38, naast hen, maar als we midden in de nacht aankomen kunnen we alleen terecht op de grote parkeerplaats links van de ingang’. Ik brom wat en sla linksaf een klein weggetje in dat de navigatie mij aanwijst. ‘’Saint Jean-moeilijk-woord’, daar is het toch in de buurt?’ Aniek knikt en ik mis de volgende afslag. Met het zweet in mijn handen manoeuvreer ik de combinatie achteruit het donker in. Noodknipperlichten aan en maar hopen dat er niet net nu iemand achterop komt. Niet.
‘Daar!’ Ik zie het bord dat ze bedoelt en draai rechtsaf het straatje in. ‘Eerste versnelling’, staat er in stift boven een bord dat een hellingsgraad van vijftien procent aangeeft. In het Nederlands. ‘Dat is zo geweldig aan deze camping’, hoor ik Christina voor de zoveelste keer herhalen, ‘alles in het Nederlands, zo fijn voor de kinderen en toch heb je echt het gevoel dat je in Frankrijk zit’. Ik heb mijn bedenkingen, maar ik weet ook nog hoe Merel en Thomas vorig jaar buiten de boot vielen, omdat alle kinderanimatie louter in het Frans was. De aanwijzing om de helling in zijn een te nemen is niet uit de lucht gegrepen. Het weggetje klimt eng tussen twee huizen door naar een haakse bocht linksom, waarna het lijkt te verdwijnen in de dieperik. Vlak daarna begint het weer te klimmen. Recht omhoog, alsof je door een diepe put bent gereden. Dan eindeloos bomen, kilometers lang. Moeilijk om in te schatten hoe lang, hoe steil. Voorbij de bomen een vlakke weide. Heide bijna. Net als ik snelheid wil maken en opschakel naar twee begint de weg te dalen. Net zo steil, maar grilliger. Kronkelend van haarspeld naar haarspeld. Net breed genoeg om de auto met caravan doorheen te loodsen. Hier en daar plaats om een tegenligger te passeren. Ik snap nu wat Leon bedoelde, toen hij eergisteren grijnzend tegen me zei, dat het misschien inderdaad geen slecht idee was om met de caravan ’s-nachts aan te komen. Dan doemt de camping voor ons op. Een slinger van kleurige gloeilampen versiert de ingang. Voor de gesloten slagboom links de nachtparkeerplaats. In de hoek rechts een oude tractor, een blauwe Renault 4 met een Frans kenteken quasi achteloos achtergelaten onder een boom midden op het plein. Ik zet de combinatie links tegen de bomenrij, hopend dat hij daar morgenochtend in de schaduw zal staan. Wetend dat dit het enige vlakke plekje is. Voor ik het contact uitzet, kijk ik op het display. Kwart voor vier.
Ik help Aniek om de kinderen te verhuizen van de achterbank naar hun bedjes in de caravan. Nu pas merk ik hoe moe ik ben. Hoe idioot het idee om toch maar door te rijden. Mijn darmen spelen op. Altijd na zo’n inspanning. Een blik van Aniek is voldoende om mij te doen beseffen dat ze het niet op prijs stelt, wanneer ik nu gebruik ga maken van het chemische toilet in de caravan. Ik trek mijn schoenen terug aan en loop in de richting van de slagboom. Een oude nachtportier kijkt me lachend aan, wanneer ik in mijn stunteligste Frans de weg naar de dichtstbijzijnde toiletten vraag. ‘Lange reis, jongen’, vraagt hij me met een dik Brabants accent. Het duurt even voor tot me doordringt dat hij me in het Nederlands aanspreekt. Ik lach met hem mee en herhaal mijn vraag in mijn moerstaal. Opgelucht vervolg ik mijn weg langs de aanwijzingen die ik zachtjes herhaal om ze niet te vergeten. De camping is in een diepe rust gedompeld. Als ik het toiletgebouw verlaat, loop ik het verkeerde pad op. Na een meter of vijftig komt het besef dat ik hier nog niet eerder geweest ben. Wanneer ik me omdraai om op mijn schreden terug te keren sta ik oog in oog met een meisje van een jaar of zestien. Een te kort afgeknipte spijkerbroek haastig scheef dichtgeknoopt, onder haar arm een slaapzak en een kussen. In haar andere hand haar t-shirtje en haar mobiel. Achteloos kijkt ze op van het schermpje. ‘Oh, hallo’, en ze verdwijnt langs me heen tussen twee tenten. Verbouwereerd vervolg ik mijn weg. Half slapend trek ik mijn kleren uit en kruip onder het dekbed. Aniek draait zich om en legt haar hoofd op mijn borst. ‘Welterusten lieverd.’
‘Shit’, denk ik, als er plots een kerel voor me staat. Maar het is de nachtportier niet. Het is iemand die ik niet ken. Ik mompel ‘oh, hallo’ en schiet snel tussen de tenten van Margo en Myrthe naar de andere kant van ‘het eiland’. Zodra ik zeker weet dat ik weer alleen ben, maak ik mijn sms af. Onnozel, ik weet het. Nog geen vijf minuten geleden ben ik zijn tentje uit gekropen, maar ik mis hem nu al genoeg om hem te vertellen hoeveel ik van hem houd. Heel voorzichtig maak ik mijn tent open. Zo weinig mogelijk lawaai makend met de rits. Ik kruip naar binnen, trek mijn t-shirt aan, mijn broek uit en wurm mezelf in mijn slaapzak. Buiten blijft alles stil. Ik heb het weer gered. Het sms-signaal van mijn mobiel. ‘Kut’, weer vergeten uitzetten. ‘Ook van jou. XXX.’
Wanneer ik wakker word is de caravan leeg. Het is warm, de zon schijnt ongenadig hard op het dak. Verkeerd ingeschat. Door het open raam hoor ik de stemmen van Aniek en Christine. De kinderen hoor ik niet. Ik stommel uit het bed naar het toilet en ga zitten. Opgelucht laat ik mijn ochtendplas lopen en bekijk mijn vermoeide gezicht in de spiegel. Mijn tanden poetsend pak ik een schone onderbroek uit de kast en trek ik mijn korte broek aan. Iets te hevig snuif ik aan het t-shirt dat ik gisteren aan had. Naar adem happend gooi ik het opzij en neem een andere. De zon schijnt recht in mijn gezicht wanneer ik de deur open doe. Knipperend met mijn ogen kijk ik in de richting waar het geluid van bekende stemmen vandaan komt. Ze zitten in de schaduw onder de boom waar vannacht het blauwe autootje heeft gestaan. Aniek ziet me voordat ik haar herken. Ze staat op uit haar stoel en wuift naar me. Langzaam loop ik haar kant op, mijn hand boven mijn ogen houdend tegen de zon. Mijn zonnebril ligt nog in het daarvoor bestemde vakje in de auto. Als ik dichterbij kom, vraagt Aniek of ik lekker geslapen heb. Ik wil ja zeggen, wanneer Christine opstaat uit haar stoel en zich naar me toe draait. Haar kolossale borsten. De lillende buik. De vierkante dijen. Naakt en lachend. ‘Eindelijk wakker slaapkop.’ De jolige bromstem van Leon. Bleke Leon. Altijd. Gladgeschoren Leon. Blote Leon. Ik staar hen wezenloos aan. ‘Wat is er’, vraagt Aniek geschrokken. Naakte Aniek. Mooie, stralende Aniek. Mijn Aniek. ‘Jullie zijn…’ ‘Wat?’ ‘Jullie hebben niets aan…’ Ze kijkt me lachend aan. Een grijns van oor tot oor. ‘Oh dat. Doe nu niet alsof je dat niet wist.’
‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.