bladgoud 11

In de bar klinkt muziek. Dansmuziek. Campingdisco. Alle verkeerde platen uit alle foute jaren. Geweldig. Thuis zou ik me doodschamen, maar hier hoort het er bij. Wedden dat ze straks afsluiten met Paradise by the Dashboardlight? Kan niet missen. Ik spring overeind van Menno’s schoot. Hij kijkt me schaapachtig aan. ‘Ik wil dansen.’ Ik trek aan zijn hand. Hij treuzelt. ‘Moet je je knoopjes niet dicht doen?’ Ik kijk naar beneden. Naar de knoopjes van mijn blouse die hij plagerig opengemaakt heeft. Plagerig, opgewonden. Plots begrijp ik waarom hij in het donker blijft zitten. Ik pak de punten van mijn blouse en leg er een knoop in. ‘Zo beter?’ Hij lacht. Zijn lieve sproeterige lach. ‘Kom’, ik trek opnieuw aan zijn hand. Hij staat op en sloft achter me aan. Ik draai me naar hem toe en kus hem vol op de mond. ‘Niet zo enthousiast lieverd. Ik ga bijna denken dat je het leuk vindt om met me te dansen.’ Wanneer ik de deur open doe klinkt Proud Mary door de luidsprekers. Het had net zo goed I’ve got you babe kunnen zijn. Where the wild roses grow. Donker en diep. Langzaam dans ik een vurige slow met mijn harkerige schat. Hij komt los. Nog langzamer dan de muziek. Paint it black. Zwarter. Tempo. Heter. Hij trekt me dicht tegen zich aan. Geen ontsnappen mogelijk. ‘Slaap je bij mij vannacht?’ Ik knik. ‘Ik blijf.’ Zijn greep blijft even stevig. ‘Echt?’ Ik knik opnieuw.

Op het veldje is het onrustig. Her en der zitten groepjes bij elkaar. Soms een eenzaam stelletje, meestal meer. Er wordt gedronken en geklierd. Af en toe wat luidruchtig. Meestal onderdrukt. Ik plof neer naast Myrthe. ‘Wanneer gaan jullie?’ ‘Straks om zeven uur’, antwoord ze. ‘Ik heb er zo geen zin in.’ ‘Ik zal je missen.’ Ik geef haar een knuffel. ‘Heb je Manon gezien?’, vraagt ze uitdagend. Ik schud mijn hoofd. Myrthe knikt in de andere richting. Een stelletje ligt languit in het gras. Twee capuchons zoenen elkaar met ongekende hartstocht. ‘Manon?’ Myrthe knikt. ‘Met..?’ ‘Uhuh, met je broer.’ ‘Yuk’, antwoord ik, maar stiekem ben ik blij voor Pieter. Het is zo’n lieve jongen. ‘Morgen naar huis?’ Menno ploft naast me in het gras. Myrthe knikt opnieuw. ‘En jullie?’ ‘Over twee weken pas’, antwoord Menno. ‘Nu zaterdag.’ Knoop in mijn maag. Vier dagen nog. Nog maar. ‘Ik heb het koud.’ ‘Kleed je dan fatsoenlijk aan’, zegt Menno plagerig. ‘Ja duh, jij scheurt me steeds de kleren van het lijf.’ Hij lacht. Myrthe kijkt opzij. Zegt niets. Menno trekt me naar zich toe. Wrijft me warm. ‘Kom.’

Heel voorzichtig doe ik de rits van mijn tent terug dicht. Verlies mijn evenwicht op mijn hurken en val bijna achterover. Menno proest het uit. ‘Ssst.’ Zachtjes sluip ik terug naar het pad. ‘Heb je alles?’ ‘Ja.’ Menno pakt mijn slaapzak, mijn tas houd ik zelf vast. Het is niet echt donker op de weide. Volle maan. ‘Dag Celine.’ Herman, weet ik nu. Ik mompel ‘oh hallo’. Hij gniffelt. Het meisje op zijn arm kreunt zacht. ‘Merel kan niet slapen. Ze is geloof ik niet de enige.’ We lopen verder. ‘Wie is die vent’, vraagt Menno. ‘Oh, een kennis van mijn ouders. Ben ik al eerder ’s nachts tegen het lijf gelopen.’ Hij kijkt vragend opzij, maar ik laat het hierbij. Menno vraagt niet verder.

Ik word met een schok wakker. Waar ben ik? Waar is Menno? De tent is open. Voor de vouwwagen zie ik zijn ouders aan tafel zitten. In de verte zie ik hem aankomen. ‘Waar was je?’ ‘Rustig maar, gewoon even naar de wc.’ ‘Ik schrok me rot. Wat gaan we nou doen?’ ‘Wat dacht je van ontbijten?’ Zijn cool stelt me niet gerust. Waarom wilde ik ook zo graag bij hem blijven. Wat gaan zijn ouders denken? En mam. Oh kut. Mam. Die overleeft het niet als ze mijn tent leeg aantreft. ‘Eet Celine ook mee?’ ‘Wat?’ Menno lacht. ‘Ze zijn niet van gisteren liefje. Kom nou maar.’ Ik pluk een van zijn T-shirts van de grond en trek het aan. Ik verzuip er bijna in. Menno tikt op mijn bil. ‘Je bent mooi.’ Ik zie er vast niet uit. Mijn haar is een bende en mijn make-up vast ook. Ik hou van hem.

Ze wil iets zeggen. Uitvaren. Haar ongerustheid uitspreken. Uitschreeuwen. Ze zegt niets. Papa lacht zijn glimlach. ‘Goedemorgen lieverd. Hai Menno.’ Onwennig. Ik geef mijn vader een zoen. Mijn moeder ook. ‘Zullen we afspreken dat we weten waar je slaapt ’s-nachts? Dat vinden mama en ik een prettiger idee.’ Hmm, die is onverwacht. Makkelijker. En toch dwingend genoeg om serieus te nemen. ‘Ja pap. Sorry mam?’ Mijn moeder knikt. Er komt een lach op haar gezicht. ‘Als je maar weet wat je doet lieverd.’ Ik knik. Ik denk het wel. Ik weet dat ze me vertrouwt. Dat papa haar verteld heeft wat ik voel.

Menno drukt de inhoud van de tentzak stevig bij elkaar, terwijl ik de rits probeer dicht te trekken. Het lukt maar half. ‘Zet je knie er op.’ Gelukt. Alles ingepakt. Mijn spullen in de koffer. Tent opgeruimd. Matje opgerold. Ik pak de slaapzak en mijn kleine rugzak en trek mijn slippers aan. Menno trekt zijn T-shirt over zijn hoofd. Langzaam lopen we in de richting van zijn tent. Nog een nachtje. Een beetje bedrukt fluister ik dat ik van hem houd. Hij knikt. Stopt. Geeft me een zoen. Hij kan het niet zeggen. Ik zie het. Geeft niet. Ik weet het. Op het terras zitten onze ouders bij elkaar aan een tafel. Vaag. ‘Alles opgeruimd?’, mijn moeder die naar de bekende weg vraagt. ‘Morgen om half acht gaan we rijden’, mijn vader, concreet. Ik knik. ‘We zorgen wel dat ze er zijn’, vult Menno’s moeder aan. ‘We rammelen ze wel uit dat stinktentje.’ ‘Ik ga eerst mijn spullen in de tent leggen’, leg ik uit. Menno loopt met me mee. Als we even later terug richting bar lopen komen we Menno’s ouders tegen. ‘Je vader en moeder zijn naar de caravan hoor.’ Lekker belangrijk.

Ik draai me om en doe mijn ogen open. Het lachende gezicht van mijn schatje. ‘Je bent mooi.’ Gevleugelde woorden. Zo wil ik elke dag van mijn leven wakker worden. Ik vlij me tegen hem aan. Vel tegen vel. Het is warm in het tentje. Ik voel zijn opwinding. Zijn linkerhand friemelt over mijn lijf. ‘Hoe laat is het?’ Ik vlieg overeind. Menno trekt snel de deken over zijn erectie. Ik snok de tent open. Het is veel te licht. Veel te druk. Veel te warm. ‘Waar is mijn mobiel?’ Menno scharrelt tussen de hoop met kleren en zooi. Dan valt mijn oog op de koffer. Mijn koffer. Rechtop voor de tent. Mijn koffer en mijn slaapmatje. En een briefje. Lieverd, de ouders van Menno hebben beloofd goed voor je te zorgen. Ben jij ook lief voor hen? We zien je volgende week wel verschijnen. Liefs papa. Mijn hart jubelt. Menno kijkt verward. Ik spring bovenop hem. Hij kreunt. ‘Wat? Wat?’ ‘Ik blijf!’

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 10

Amber prikt achteloos wat in haar salade. ‘Is het niet lekker’, vraag ik haar. ‘Jawel hoor’, antwoord ze afwezig. De hele dag al is ze niet zichzelf. Beetje treurig. ‘Weet je Vero, het is allemaal zo hol. Het feesten, het drinken, al dat geflirt. Straks gaan we weer naar huis, en dan? Een leeg bed en een leeg hart.’ Er welt een traan op in haar linkeroog. ‘En dan laat ik mijn beste vriendin ook nog in de steek. Wat ben ik toch een harteloos kreng.’ Een harteloos kreng met een leeg hart, dat kan toch helemaal niet. Ik lach in mezelf. ‘Wat zit je te gniffelen?’, vraagt Amber een beetje beledigd. Ik leg het haar uit, ze ziet de humor er niet van. ‘Sorry dat ik niet in de stemming ben geweest om los te gaan bij het stappen’, probeer ik haar humeur wat te keren. ‘Nee’, zegt ze, ‘het is natuurlijk stom van mij om jou mee te willen slepen in mijn wilde escapades. Jij wil straks weer gewoon met een zuiver geweten in de armen van Sander kunnen vallen.’ Ik slik. Sander. Sander die zo jaloers was dat ik samen met Amber op vakantie ging. Sander die zich zo liet kennen. Nee, die zo niet zichzelf was, dat ik bang van hem werd. ‘Ik heb Sander gedumpt!’ ‘Wat zeg je?’ ‘Dat ik Sander gedumpt heb.’ ‘Wanneer dan?’ Amber kijkt me vol ongeloof aan. ‘Vorige week, twee dagen voor we vertrokken.’ Ik vertel haar alles. Mijn grote geheim. Mijn grote verdriet. Nu zijn het mijn waterlanders die als sladressing dienst doen. Amber kijkt verslagen. ‘Sorry’, zegt ze. Onnodig. Het is niet haar schuld. ‘Ik wist het niet.’ ‘Je kon het ook niet weten.’ ‘En nu?’, denkt ze hardop, een beetje verloren voor zich uit starend. ‘Misschien moeten we vanavond maar weer een stapje in de wereld zetten’, opper ik voorzichtig, ‘het is tenslotte alweer twee dagen geleden.’

‘Wat ben je aan het doen zus?’ Een typische Celine-begroeting. Nooit gewoon ‘hoi’ of ‘hoe is het?’ Altijd meteen recht op haar doel af. ‘Ik was me aan het insmeren met olie. Mijn vel is droog.’ ‘Oh ja, whatever.’ Tot zover de smalltalk. ‘Mis je Sander zus?’ ‘Waarom zou ik Sander missen?’ ‘Nou, gewoon.’ Ze zit te vissen. Ik begrijp niet goed naar wat. Ze kan het onmogelijk weten. Van Sander en mij. ‘Waar zit je naar te vissen Celine?’ Raak. Even is het stil aan de andere kant van de lijn. ‘Nou, gewoon. Ik mis Menno. Ik mis hem de hele dag. Behalve als hij naast me zit. Als hij bij me is. Maar als hij nog maar gaat pissen, dan mis ik hem al. Hoe kan dat nou? Hoe moet dat nou?’ Het hoge woord is er uit. Toch die Menno. Toch weer. Mam had het al gezegd. Wat moet ik hier nou mee. Ben ik soms de koningin van de relatiecrisis aan het worden? Ik kan mijn eigen verdriet maar amper bolwerken. ‘Went het zus? Wordt het minder erg als je elkaar langer kent? Kun je dan echt zomaar twee weken zonder elkaar?’ De tranen lopen over mijn wangen. ‘Zus? Ben je daar nog? Vero?’ Ik snik ja. Brok in mijn keel. ‘Huil je zus?’ Mijn keel zit dicht. ‘Wat is er?’ ‘Sander is passé. Het is uit.’ ‘Wat?’ Celine’s typische manier van reageren. Meteen in de aanval. ‘Heeft hij je laten zitten?’ ‘Hij maakt me bang. Ik heb het zelf uitgemaakt.’ Ze snapt het niet. Ik heb geen zin om meer uitleg te geven. Niet nog een keer vandaag. ‘Later zusje, nu niet.’ ‘Sorry dat ik je lastig val met mijn gezeur.’ Celine kruipt terug in haar schulp. ‘Niet erg schat. Vertel maar. Voor mijn kleine zusje ben ik er toch altijd.’ Tranen met tuiten. Onstuitbaar. Flarden van een verhaal. Een jaar opgekropt verlangen samengevat in drie weken angst om elkaar opnieuw te verliezen. Ik heb met haar te doen. Kan niets voor haar doen. Begrijp de paniek. En ook weer niet. Mijn leven is een grote chaos. Altijd geweest. Noodoplossingen mijn rode draad. Celine is het voorbeeld thuis. Alles op orde. Gedachten op een rij. Doel in zicht. Haar kaartenhuis ligt verspreid over de vloer. Arm kind. ‘Sorry Vero, ik moet jou hier niet mee lastig vallen.’ ‘Kindje toch. Zal het gaan? Praat met papa!’ Ze zegt niets, maar ik weet dat ze knikt. Papa is haar rots. Hij kan haar laten praten tot ze zelf de oplossing aandraagt. ‘Goed’, zegt ze zacht, ‘ik ga’. ‘Dag lieverd. Zeg maar niets tegen mam hoor.’ ‘Huh?’ ‘Van Sander.’ ‘Oh nee, goed. Doeg.’ Stil staar ik voor me uit. ‘Heb je die olie nog nodig?’ ‘Nee, hier, sorry.’ Ik laat me achterover op mijn matje vallen.

Aan de rand van de dansvloer zie ik Amber staan. Achter een kereltje dat een kop kleiner is dan haar. Dan Amber op haar killer heels. Ze heeft een hand onder zijn shirt, de andere stevig op zijn kont. Ze kijkt me aan en knipoogt. Dan begint ze hem opnieuw te zoenen. Al doende draait ze meer mijn kant op. Ze is niet de enige met een stevige grip. Een arm stevig rond haar middel. De andere ongegeneerd onder haar rok. Ik gniffel. Voel een hand op mijn buik. Grabbelende vingers. Ik draai me om en druk me stevig tegen de donkere vreemdeling die eerder vanavond de eerste was om me een drankje aan te bieden. Hij is groot. Erg groot. Plagerig tilt hij me op. Zijn handen onder mijn billen. Ik sla mijn benen om hem heen en neem zijn hoofd in mijn handen. Moeiteloos vinden onze tongen elkaar. Aan de rand van de dansvloer is Amber in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik sluit mijn ogen en schuif mijn handen onder het zwarte shirt van mijn scharrel.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 9

De man in de spiegel lacht. Een volwassen man met een strooien hoed op zijn knar. Perfect. ‘Ik neem hem.’ Ik reken af en zet de hoed goed op mijn hoofd. Nog een keer kijk ik in de spiegel. Een vermoeid gezicht kijkt terug. Het gezicht. De ogen stralen. Van onvermoede energie.

Het wordt langzaam drukker op het marktje. De toeristen arriveren. Moeders met kinderwagens. Hippies met rugzakken. Gezinnen met tegenzin. Ik maak dat ik weg kom. In een kleine kroeg in een nog kleiner straatje drink ik staand aan de bar een Cortado. Twee jonge lokale vrouwen spreken schande van de toeristen. Vanochtend lag er weer zo’n slettenbak op het strand haar roes uit te slapen. Voor Jan en alleman met alles te koop. Alleen een rokje had ze aan, maar waar dat hing wil je niet eens weten… Het meisje achter de toog herkent me niet. Niet meteen. Ik geef haar een fooi en ga de straat weer op. Rustig. Op mijn gemak wandel ik door de stilste straatjes. Kalm. Innerlijk verteerd door een nieuw soort onrust. Aan het einde van dit straatje kom ik uit in een winkelstraat. Ik kijk naar links, omdat ik weet dat ik daar, tussen de hoge huizen door, net de witgekalkte kerktoren kan zien. Tien voor negen. Mijn hart maakt een sprongetje. Met tegenzin verlaat ik de betrekkelijke stilte van de zijstraatjes voor de drukkere winkelstraat. Her en der lossen bestelbusjes en kleine vrachtwagens hun lading. In de restaurants wordt driftig geschrobt en gepoetst. Voor de vele kleine boetiekjes worden de rekken met kleurige zomerniemendalletjes het trottoir op gerold. De winkelstraat mondt uit op de strandpromenade. In de schaduw van de palmbomen vervolg ik mijn weg naar rechts. In de richting van het uitgaanscentrum. Bekende pad. Verkeerde uur.

Juan kijkt me niet begrijpend aan. Mijn metamorfose is hem niet ontgaan. Pas nu ik mijn hoed heb afgezet dringt het echt tot hem door. ‘Goedemorgen mijnheer Ronald, ik had u niet herkend.’ Ik glimlach en knik. ‘Is de tafel in orde?’ Juan knikt op zijn beurt. ‘Natuurlijk mijnheer Ronald, natuurlijk.’ Hij gaat me voor naar het promenadeterras. Dit hotel heeft het mooiste terras van de hele stad. Het verheft zich als een brug boven de strandpromenade. Een uitgestoken tong op pilaren. Ongestoord uitzicht op het strand en de Middellandse Zee. De baai waar het stadje omheen gegroeid is. Nog steeds groeit. De bedrijvigheid van de boulevard. Het mierennest op het strand. Het kris kras krioelen van de bootjes op het water. Hierboven ben je Heer en Meester van dit alles. Verheven boven de drukte van alledag. Juan schuift mijn stoel naar achteren om me te laten plaatsnemen. Ik begroet mijn tafelgenote met een kus op haar wang. Mijn hoed valt op de grond. Juan duikt er meteen achteraan. Ze lacht. ‘Heb je je vermomming afgeworpen?’ Ze verbaast me, deze vrouw. Altijd weer. Zoveel wijzer dan eender welke andere vrouw die ik ooit heb ontmoet. Wijzer? Nee, bijdehanter, vlotter, pienterder. Een opmerking van haar gaat altijd een laag dieper dan je denkt. Lorna staat op om me drie zoenen te geven. ‘Gefeliciteerd Ronnie’. Ook hier weer. Dieper dan ik kan bevatten.

Toen ik anderhalf uur geleden onder de douche stond was mijn hoofd leeg. Mijn leven was leeg. Een leeg appartement. Een leeg bestaan. Het water kletterde uit de regendouche en het enige dat ik kon horen was galm. Eindeloze galm. Het duurde even voor het tot me doordrong dat de eindeloze leegte een opkomende kater en een fluitend oor als aardse tegenpool had. Terwijl ik daar zo stond, flitsten mijn gedachten door de gebeurtenissen van de uren daarvoor. In willekeurige volgorde. Met willekeurige betekenis. Een beeld bleef terugkomen. Lorna. Stralend in de deuropening van de discotheek. Haar woorden als een echo. ‘Ga je al weg?’ Drie berichten later had ik het antwoord wat ik nodig had. ‘Negen uur is OK, ik heb geen cadeautje.’

Ze houdt mijn handen vast en doet monsterend een stapje achteruit. ‘Wat zie je er uit’, zegt ze lachend, ‘Is dit jouw manier om een meisje het hof te maken?’ ‘Naast een vrouw zo mooi als jij is elke vent een boer op klompen’, riposteer ik haar goedbedoelde sneer. ‘Ouwe charmeur.’ Ze probeert zich van me los te maken, maar ik houd haar linkerhand vast. ‘Laat me eens zien wat mij hier zo in de schaduw zet’, glimlach ik, terwijl ik haar ronddraai als een ballerina. Haar eenvoudige witte jurk zwiert in het rond. Precies de juiste balans met haar zongebruinde huid. Allesbedekkend. Nietsverhullend. Tijdloze klasse. ‘Gekkie’, giechelend laat ze zich in haar stoel ploffen. Juan schuift de mijne aan terwijl ik ga zitten. ‘Ontbijt voor twee?’ ‘Ontbijt voor twee.’ Lorna kijkt over de baai. Terug naar mij. ‘Dit is werkelijk waar de mooiste plek van de stad om een meisje op een ontbijt te trakteren. Dankjewel.’ Ik kijk haar aan, ‘dank jij wel. Dat je wilde komen. Dat je met dit ouwe vel een glas wil drinken op zijn verjaardag.’ Ze zegt niets. Kijkt opnieuw uit over de baai. ‘We worden te oud voor de onzin Ronald.’ Ze zwijgt. Ze zegt meer dan een vermeende spellingsfout kan bedoelen. Juan brengt champagne. Zijn collega serveert ons ontbijt.

‘Met hoeveel meisjes heb je deze zomer al ontbeten?’ De vraag overdondert me een beetje. ‘Nee, niet antwoorden. Het is retorisch bedoelt. Ik bedoel, waar ben je mee bezig. Waar zijn we mee bezig? Elke dag een ander liefje. Altijd op jacht. Die illusie van schoonheid. Van jeugd.’ Ik sputter tegen. ‘Jij bent nog immer beeldschoon’. ‘Een oud vel gemarineerd in dure crêmes. Ons leven is een groot feest Ronnie, maar ons lijf wil op tijd naar huis.’ Plots ziet ze er moe uit. Voel ik me moe. Veertig jaar. Eeuwig vrijgezel. Feestbeest. Mijn kooi altijd open. Met stomheid geslagen kijk ik voor me uit. Niet zomaar voor me uit. Naar Lorna. Beautiful Lorna. Ze zegt niets meer. Alles is gezegd. Ze wenkt Juan. ‘Juan, we zijn moe. Laat de koffie maar zitten, we willen graag een suite. Met zicht op zee.’ ‘Si sênora.’ Juan buigt als een knipmes en verwijdert zich van de tafel. Lorna kijkt me aan. ‘Goed?’ ‘Goed.’

Ze staat voor de open deur naar het balkon en kijkt uit over de baai. Haar handen in haar nek. ‘Kun je mijn rits even openmaken?’ Voorzichtig trek ik het fijne ritsje tot beneden toe open. Met een vinger volg ik de weg terug over haar naakte rug. Weifelend. Zenuwachtig als een puber die voor het eerst een bh-sluiting los probeert te maken. Lorna draait zich naar me toe. Laat haar jurk van haar schouders op de grond glijden. Haar volle borsten fier vooruit. Haar buik strak en afgetraind. ‘Oud vel mijn voeten’, denk ik bij mezelf. Lorna trekt mijn T-shirt over mijn hoofd en gooit het op de vloer. Ze trekt het strikje uit het koord dat mijn short omhoog hoort te houden. De broek blijft hangen achter mijn opkomende erectie. Plagerig steekt ze een hand achter mijn broeksband. ‘Nog meer stoppels’, giechelt ze, voordat ze de broek over mijn dijen naar beneden trekt. Ze doet een stap terug, struikelt bijna over de dorpel van de balkondeur. ‘Oud vel mijn voeten’, zegt ze hardop, zonder haar zin af te maken. Ik schiet in de lach. Lorna kijkt me niet begrijpend aan. Draait zich om en loopt verder het balkon op. Haar armen in de lucht. Zo blijft ze een minuut staan. Vast en zeker met haar ogen dicht. Ik houd de mijne open. Niet van haar af te houden. Van haar gespierde kuiten tot de putjes in haar billen. De smalle rug, haar lange ravenzwarte haar. Het silhouet van een godin. Ze komt naar me toe en drukt zich tegen me aan. Een eerste zoen. Een tweede. Een extra lange. ‘Kom’, zegt ze zacht en trekt me naar het grote bed. Ze schopt de lakens op de grond en duwt me ruggelings op het bed. Ik nestel mijn hoofd in het kussen. Lorna vlijt zich tegen me aan. Haar rechterbeen over mijn benen. Haar hoofd op mijn borstkas. ‘Welterusten Ronnie, lieve Ronnie. Eerst slapen.’ Ik geef haar een zoen op haar hoofd. ‘Welterusten Lieve Lorna, mooie Lorna. We hebben nog een heel leven over.’

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.