ongeduld

‘Eigenlijk mogen die wieltjes er wel af papa.’ Een sprongetje in de lucht. Een huppeltje in mijn hart. Mijn wielerhart. Maandenlang heb ik gefunterd, gedramd en gezalfd. Moedeloos. Bang. Dat het zaadje niet zou kiemen. Mijn groene vingers dor en droog. En dan, zonder enige aanleiding, die verlossende woorden. De openbaring. Zo’n moment dat je niet verwacht. Dan net niet. Tien minuten later zijn we er klaar voor. Loslaten mag ik haar niet. Dan valt ze immers om, dat begrijp ik toch ook wel. Een keer de straat uit is genoeg. De terugweg naast de fiets. Genoeg om twee weken lang op te scheppen dat haar ‘trappersfiets’ geen wieltjes meer heeft. Tegen iedereen die het horen wil. En alle anderen. Het voertuig in kwestie staat er intussen eenzaam bij.

Mijn geduld wordt andermaal zwaar op de proef gesteld. Voorzichtig dring ik aan. Gedecideerd word ik afgewezen. Meestal. Soms een flauwe poging. Telkens die trotse blik. Een overwinnaar zonder strijd. Haar vertrouwen groter dan de inzet. Mijn fiducie grenzeloos. En dan deze week. Zonder nadenken fietst ze harder dan ik meeloop. Vergeet te denken dat ze zal vallen. Gewoon haar voeten aan de grond aan het einde van de straat. Dan terug. Nog eens. De gewoonste zaak van de wereld. Ik kan fietsen, nu ga ik naar Het Zandkasteel kijken. Niet moeilijker dan dat. Vooral niet vragen of ze op haar ‘trappersfiets’ wil. Om nog even te oefenen. Een dezer draait ze met schooltas en al het straatje uit. Zomaar. Ik weet het zeker.

couperen

Wat ik nou toch lees in de krant van zaterdag. Ronald Giphart gaat voor de nieuwe zaterdageditie ‘V’ van de Volkskrant een wekelijks feuilleton schrijven. ‘Veel wereldliteratuur is ontstaan als feuilleton, waarbij het niet zo was dat een schrijver een boek schreef en het daarna in stukken hakte. Hij schreef elke week een deel en kreeg daar reactie op. Het was literaire soap op hoog niveau, mensen gingen er in mee: huishoudsters praatten onderling over de verhalen van Couperus. Zijn personages leefden echt.  ..  Daarom dacht ik: waarom niet opnieuw een feuilleton beginnen van 1200 woorden per week, vier romanbladzijden, waarbij de lezers inzicht krijgen in het schrijfproces…’ Wat een ontzettend leuk idee. Origineel ook.

Ik wil niet uit de hoogte doen, maar een feuilleton, dat is zo ontzettend augustus 2012. Mijn trouwe lezers hebben het geweten. Een hele maand lang werden ze vergast op mijn romaneske probeersels. Mijn trotse schreden in de voetsporen van de groten. Hij heeft wel gelijk, collega Giphart, verhalen schrijven op commando kan best. Dat heb ik geleerd. Dat gaat hij nu zelf ook bewijzen. Het is leuk om te denken dat ik hem op het idee heb gebracht. Dat mijn subtiele verwijzing naar zijn werk in Langs de Loire van 9 augustus jongstleden zijn aandacht heeft getrokken. Naar mijn werk. Dat Bladgoud nu als inspiratiebron geldt voor een spannend experiment in een landelijk dagblad. Toeval. Inval. Bijval. In elk geval ga ik het volgen. Dat doen ze met mij immers ook.

bladgoud 12

Merel slaapt in mijn armen. Kind je wordt hier echt te groot voor. Voorzichtig schuif ik haar wat omhoog tegen mijn schouder. Ze lijkt iets te mompelen. Slaapt verder. We komen Celine tegen met haar vriendje. Ik moet aan Hans denken. Maar vooral aan haar moeder. Als ze wist dat haar dochter hier om drie uur ’s-nachts met een slaapzak onder haar arm rondsloop, zou ze nooit meer een oog dichtdoen. Ik plaag het meisje een beetje. Ze reageert afwezig. Een echte tiener. Merel kreunt.

Vlak voor onze caravan houd ik stil. Is het nu weer zover? Uit de tent van Leon en Christina komt een onderdrukt gejammer. Christina. Nachtenlang depressief gehuil. Zelfbeklag. Geschift gewoon. Soms zachtjes. Soms ook met grote uithalen. Dan hoor je Leon brommen dat ze de hele camping wakker maakt. Het zijn zware nachten voor beiden. Nog een wonder dat de kinderen er doorheen slapen. Aniek was het, die het eerst hoorde. Niet goed wist wat ze had gehoord. Maar de volgende nacht was het weer. Elke nacht. Steeds opnieuw. Overdag schone schijn. En middagdutjes. En Leon, die afleiding zoekt op zijn fiets. Aniek heeft wel geprobeerd er over te praten met Christina, maar het enige dat dat heeft opgeleverd, is dat ze ons nu lijkt te ontwijken. Niet makkelijk, als je samen op vakantie bent. Ik betrap mezelf dat ik sta te luistervinken. Niet doen Herman. Je wil helemaal niet weten wat er loos is. Wat weet ik nou van depressieve huilebalken.

Het regent. Gestaag. Een langgerekte bui. Een dag hebben ze beloofd. Morgen weer beter. Overmorgen weer heet. De buren geloven er niet meer in. Hebben hun excuus gevonden om te vertrekken. Misschien maar beter. ‘Heb je dit gezien?’ Aniek kijkt met grote ogen door het beregende raam van de voortent. ‘Wat dan?’ ‘Ze zijn alle haringen aan het afwassen in een teiltje water. In de gietende regen.’ Vol ongeloof kijk ik naar buiten. Ze heeft gelijk. Terwijl Leon gekleed in slechts een regenjas hardnekkig aan het zware katoenen doek staat te sleuren, volgezogen en onhandelbaar door de vele regen, spoelt Christina iedere haring zorgvuldig af. Wast ze af. Met een hard borsteltje. ‘Moet ik Leon niet even helpen met die tent’, vraag ik met tegenzin. ‘Ik geloof niet dat dit een moment is om tussenbeide te komen’, antwoord Aniek verstandig.

‘Wat gaan wij doen? Als ze weg zijn.’ Aniek kijkt me vragend aan. ‘Wil je ook naar huis?’ Ze weet niet hoe snel ze dat moet ontkennen. ‘Nee, nee, ik vroeg me gewoon af of jij het nog leuk vindt. Zonder vrienden. Alleen met mij en de kinderen.’ Ze overdondert me een beetje met haar vraag. ‘Wat bedoel je? Waarom zou ik het niet leuk vinden met jou en de kinderen?’ ‘Nu ja, je leek wel te genieten van de afleiding. Van het gezwets met Leon. Het opkloten van Aleid. Ben je niet bang dat je een beetje in een gat gaat vallen als ze allemaal weg zijn. Ik heb je hier toch een beetje onder valse voorwendselen mee naar toe gelokt.’ Aha, daar wringt het schoentje. Een aanval van onzekerheid. ‘Liefje ik overleef het wel hoor. Ik kan er best aan wennen om een paar weken per jaar de hele dag naar jouw goddelijke lijf te kijken.’ Ze kijkt me verstoord aan. ‘Je weet best dat ik dat niet bedoel.’ ‘Nee, dat weet ik niet’, lach ik, en trek haar op mijn schoot. De campingstoel kreunt onder ons gezamenlijke gewicht. ‘Doe niet zo gek. Herman! Denk aan de kinderen.’

Het getik van de regen op het doek houdt op. Nu en dan nog een vlaag die uit een boom waait. Buiten wordt het al wat lichter. De voorzichtige eerste zonnestralen zijn meteen weer warm. Ik trek mijn trainingsbroek uit en rits de voortent open. ‘Kom jongens, het is weer zomer!’

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Het begint hier.