Merel slaapt in mijn armen. Kind je wordt hier echt te groot voor. Voorzichtig schuif ik haar wat omhoog tegen mijn schouder. Ze lijkt iets te mompelen. Slaapt verder. We komen Celine tegen met haar vriendje. Ik moet aan Hans denken. Maar vooral aan haar moeder. Als ze wist dat haar dochter hier om drie uur ’s-nachts met een slaapzak onder haar arm rondsloop, zou ze nooit meer een oog dichtdoen. Ik plaag het meisje een beetje. Ze reageert afwezig. Een echte tiener. Merel kreunt.
Vlak voor onze caravan houd ik stil. Is het nu weer zover? Uit de tent van Leon en Christina komt een onderdrukt gejammer. Christina. Nachtenlang depressief gehuil. Zelfbeklag. Geschift gewoon. Soms zachtjes. Soms ook met grote uithalen. Dan hoor je Leon brommen dat ze de hele camping wakker maakt. Het zijn zware nachten voor beiden. Nog een wonder dat de kinderen er doorheen slapen. Aniek was het, die het eerst hoorde. Niet goed wist wat ze had gehoord. Maar de volgende nacht was het weer. Elke nacht. Steeds opnieuw. Overdag schone schijn. En middagdutjes. En Leon, die afleiding zoekt op zijn fiets. Aniek heeft wel geprobeerd er over te praten met Christina, maar het enige dat dat heeft opgeleverd, is dat ze ons nu lijkt te ontwijken. Niet makkelijk, als je samen op vakantie bent. Ik betrap mezelf dat ik sta te luistervinken. Niet doen Herman. Je wil helemaal niet weten wat er loos is. Wat weet ik nou van depressieve huilebalken.
Het regent. Gestaag. Een langgerekte bui. Een dag hebben ze beloofd. Morgen weer beter. Overmorgen weer heet. De buren geloven er niet meer in. Hebben hun excuus gevonden om te vertrekken. Misschien maar beter. ‘Heb je dit gezien?’ Aniek kijkt met grote ogen door het beregende raam van de voortent. ‘Wat dan?’ ‘Ze zijn alle haringen aan het afwassen in een teiltje water. In de gietende regen.’ Vol ongeloof kijk ik naar buiten. Ze heeft gelijk. Terwijl Leon gekleed in slechts een regenjas hardnekkig aan het zware katoenen doek staat te sleuren, volgezogen en onhandelbaar door de vele regen, spoelt Christina iedere haring zorgvuldig af. Wast ze af. Met een hard borsteltje. ‘Moet ik Leon niet even helpen met die tent’, vraag ik met tegenzin. ‘Ik geloof niet dat dit een moment is om tussenbeide te komen’, antwoord Aniek verstandig.
‘Wat gaan wij doen? Als ze weg zijn.’ Aniek kijkt me vragend aan. ‘Wil je ook naar huis?’ Ze weet niet hoe snel ze dat moet ontkennen. ‘Nee, nee, ik vroeg me gewoon af of jij het nog leuk vindt. Zonder vrienden. Alleen met mij en de kinderen.’ Ze overdondert me een beetje met haar vraag. ‘Wat bedoel je? Waarom zou ik het niet leuk vinden met jou en de kinderen?’ ‘Nu ja, je leek wel te genieten van de afleiding. Van het gezwets met Leon. Het opkloten van Aleid. Ben je niet bang dat je een beetje in een gat gaat vallen als ze allemaal weg zijn. Ik heb je hier toch een beetje onder valse voorwendselen mee naar toe gelokt.’ Aha, daar wringt het schoentje. Een aanval van onzekerheid. ‘Liefje ik overleef het wel hoor. Ik kan er best aan wennen om een paar weken per jaar de hele dag naar jouw goddelijke lijf te kijken.’ Ze kijkt me verstoord aan. ‘Je weet best dat ik dat niet bedoel.’ ‘Nee, dat weet ik niet’, lach ik, en trek haar op mijn schoot. De campingstoel kreunt onder ons gezamenlijke gewicht. ‘Doe niet zo gek. Herman! Denk aan de kinderen.’
Het getik van de regen op het doek houdt op. Nu en dan nog een vlaag die uit een boom waait. Buiten wordt het al wat lichter. De voorzichtige eerste zonnestralen zijn meteen weer warm. Ik trek mijn trainingsbroek uit en rits de voortent open. ‘Kom jongens, het is weer zomer!’
‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Het begint hier.