kerk of kans

Afgelopen zondag kwam ik het zonlicht tegemoet vanuit het Parijse metrostation Madeleine. Eenmaal mijn ogen aan het licht gewend waren, gaf ik ze de kost aan de bijzondere architectuur van de plaatselijke kerk. De immense zuilen. Het totaal gebrek aan vensters. Even moest ik denken aan de gevleugelde woorden van mijn vader; geef een fransman een stapel oude stenen en hij bouwt een kerk. Het deed me herinneren hoe beeldbepalend kerken zijn in onze westerse cultuur. Welk geloof je ook aanhangt of verkettert, de vaak eeuwenoude gebouwen vertegenwoordigen een groot deel van onze culturele identiteit.

Dorpen en steden zijn opgetrokken met een kerk als middelpunt. Er is krom voor gelegen, er is om gevochten en er is voor gevallen. In de mondiale maatschappij waarin wij nu leven is het instituut kerk als lokale bron van samenhang en saamhorigheid al lang naar de achtergrond verdreven. Godsdienstoorlogen worden uitgevochten in grotten, met dreigende taal en autobommen. De tijd dat op zondagochtend de kerk vol zat met godsvrezende mensen, die in de persoon van pastoor of dominee zijn onfeilbare spreekbuis op aarde zagen, is reeds lang voorbij. Kerkgebouwen blijven leeg. Staan te verkommeren, of zelfs op de nominatie om gesloopt te worden. Vanochtend ook weer zo’n verhaal, over een kerk hier in de buurt. Het bisdom heeft vanaf eind dit jaar geen functie meer voor het gebouw. Een geschikte overnamekandidaat lijkt onvindbaar. De gemeente doet een stap achteruit en zegt niet verantwoordelijk te zijn voor het behoud van het gebouw. En de enige die in het geweer lijken te komen, is een vereniging die het gebouw ziet als een exponent van een architecturale stroming waarvan er al veel te veel werk is verdwenen.

Wat bezielt ons? Wat bezielt een bisdom om haar identiteit zo te grabbel te gooien? Liever afbreken dan er een andere functie aan te laten geven. Is het te pijnlijk? Leggen kerkgebouwen met een nieuwe identiteit teveel de nadruk op de teloorgang van de macht? Wat bezielt een gemeente om zo laconiek te reageren op een voornemen tot sloop? Een beeldbepalende boom is tot in zijn wortels beschermd tegen kap of andere door de mens aangedragen gevaren. Maar een gebouw dat honderden jaren de spil van een gemeenschap is geweest. Dat een dorp of stad van heinde en verre herkenbaar maakt. Dat deel uitmaakt van onze volksaard, onze eigenheid, of we dat nu willen of niet. Dat laten we zomaar afbreken? Fietsen we in de toekomst onze ritjes louter nog op gps, in plaats van in de richting van de volgende kerktoren? Parkeren we liever voor nog maar eens een fantasieloos appartementencomplex voor senioren, in plaats van in de lommerte voor de pastorie?

Mij is het om het even wat er in een kerk gebeurt. Of er nu kinderen gedoopt worden, kunst geëxposeerd of lunches verorbert. Of er nu getrouwd wordt, gedanst tot in de kleine uurtjes of de liefde bedreven. Je breekt zo’n gebouw niet af. Je laat het staan, je koestert het, je zorgt dat het nog honderden jaren verder kan. Dat het de identiteit van je dorp of stad mede blijft bepalen. Met of zonder medewerking van het Vaticaan. Ik geloof in de geschiedenis. In mijn voorvaderen en alles wat zij hebben bereikt. In voor- en tegenspoed. In positieve en in negatieve zin. Ik geloof in een toekomst die deel uitmaakt van het heden en het verleden. En ik geloof vooral dat het gedachtenloos vernielen van ons cultureel erfgoed doodzonde is.

naar de klote

Zo’n twintig jaar geleden leerde ik Wieger kennen. Op een camping in de Dordogne. De plek was niet toevallig, de ontmoeting ook niet. De ervaring bijzonder, dat wel. In geen tijd voelde ik me ontleed tot op het bot. Een vrijgevochten jonge snaak, uiteengereten in afkomst, dromen en toekomst. Opengelegd door een vakkundig slager, zonder een spoortje bloed achter te laten. Voor mij was hij de vader van een van mijn beste vrienden. Een dominee dan nog. Hoe ver dat van mijn leefwereld stond, besef ik pas nu. Destijds was ik vooral verbaasd door het contrast tussen de vakkundige persoonlijke analyticus overdag en de uitgelaten vakantievader ’s avonds in de bar. Wat vooral aangeeft wat een bleu en zelfingenomen jongetje ik zelf nog was. Het soort van ontmoeting dat je pas veel later echt zult begrijpen.

Later is gekomen en het is allemaal op zijn plek gevallen. Wieger werd de schoonvader van mijn beste vriendin. Ja, ik houd mijn leefwereld graag compact. Iedere verjaardag is daar die herkenning. Een stuk wederzijdse waardering. Een op het oog nietszeggend babbeltje, dat altijd meer betekent dan het lijkt. Hij is de eerste die ik aanschiet om een praatje mee te maken. Daar zorgt hij wel voor. Altijd interesse in wat mij bezighoudt. En telkens weer weet je zeker dat hij niets vergeten is. Alsof je elkaar vorige week nog gesproken hebt.

Vanmiddag hoorde ik door mijn tranen heen een van zijn zonen een vader beschrijven die verder reikte dan zijn eigen zes kinderen. Na zijn ontroerende verhaal was het muisstil in de kerk. Muisstil. Zo overdonderend muisstil, dat ik de staande ovatie, die met de kracht van een orkaan in mij opborrelde, uit alle macht en elk restje piëteit in mij heb onderdrukt. Ze hadden het verdiend. De zoon voor zijn prachtige verhaal, de vader voor het inspirerende leven. Laat mij dan op deze manier dat applaus verwoorden. Mijn duit in het zakje. En als het geraas dan verstomt is. De deuren dicht en ieder voor zich. Laten we dan dat boek, dat, zoals het vanmiddag zo treffend werd gezegd, zo onverwacht is dichtgeslagen, af en toe even voorzichtig openslaan. Een mooie passage uitkiezen en genieten van het verhaal dat Wieger heet.

Rust zacht.

zondigochtend

Uit de rij bij de bakker kniel ik naast het meisje dat giechelend op haar buik over de koude stenen vloer kruipt. Niet van plan zich op te richten en braaf bij papa te blijven staan. Nog half verdoofd van de te korte nacht pak ik haar zuchtend op. Geen gevecht dit keer, ze laat het zich lachend welgevallen. Bang mijn evenwicht te verliezen in de overvolle winkel richt ik mij langzaam terug op, het kind wriemelend op mijn arm. De jonge vrouw vlak voor me trekt een vriendelijk bedoelde grimas. Voor haar is het ook nog vroeg, zoveel is wel duidelijk. Terwijl ik het kind herschik op mijn arm en iets bijdehand bedoeld terug mompel tegen de wat oudere dame achter haar, die me ondertussen een blik toe werpt als weet ze zeker dat ik zometeen haar plaatsje ga proberen inpikken, blijven mijn ogen onwillekeurig even hangen bij de borsten van de eerste. Staar ik? Nee, het was een voorbijgaande blik. Een korte observatie. Terug op mijn plaatsje in de rij wacht ik verder op mijn beurt. Drie plaatsen voor me de frisse gestalte in een overduidelijk inderhaast aangeschoten combinatie. Ze heeft mijn aandacht. Het warrige blonde haar dat achteloos over haar strakke witte trainingsjack valt. De totale wancombinatie van de stoere bruine laarzen met het simpele lichtgrijze tricot jurkje, dat tot halverwege haar blote bovenbenen valt, contrasteert scherp met de opgedirkte zondagse dames, die zo vroeg op de ochtend de rest van de winkel vullen.

Ze wil weer op de grond. Niet langer op papa’s arm. Maar dan blijf je wel hier bij me staan. Haar hoofdje tegen mijn rechterbeen. Ik schuif wat verder in de richting van de kassa. Het kind sleept zich met me mee. Volgens mij heeft ze gewoon haar nachthemd nog aan. Verklaard ook meteen de vermoedde bh-loze borsten onder het trainingsjack. Zo uit bed, jack aan, laarzen aan, eerst even ontbijt halen. Ontbijt op bed voor haar en haar vent. Ze zakt door haar knieën om een papiertje op te rapen dat uit haar overdreven grote portemonnaie is gevallen. De grijze tricot spant zich rond haar stevige billen. Ik denk wat putjes te ontwaren. De oudere dame stapt weer in mijn blikveld en geeft haar bestelling door. Echt zo uit haar bed. Mijn meisje maakt zich los van mijn been en loopt naar de toonbank. Haar blonde kopje vlak naast een zongebruind been. Hoe kan ik er dan naast kijken. Beetje hoekige billen. Passen niet bij de rest van haar ronde vormen. Mijn kind kijkt omhoog naar de onbekende naast haar. Die buigt zich een beetje naar haar toe om te verstaan wat er gebrabbeld wordt. Mijn ogen zoeken naar onderbroeklijntjes. Mijn hersenen naar beheersing. Mijn dochter haar papa. ‘Dag schatteke.’ Een aai over haar bol. Een restant van de glimlach voor mij. Zacht en warm ruist ze langs me in de richting van de deur. ‘En voor mijnheer?’