ook goed

Het eerste smsje vanochtend verhaalt van een pasgeboren zoon. De trotse vader antwoordt ogenblikkelijk op mijn bijdehante felicitaties. Niet lang daarna dezelfde sms. Doorgestuurd door mijn zo mogelijk nog trotsere wederhelft, wiens beste vriendin de fiere mama is. Ze voelt zich een beetje tante. Lief he?

bladgoud 6

De eerste stralen zijn koud. IJskoud. Ik huiver, maar blijf manhaftig staan. Langzaam wordt de douche warmer. Zachte, weldadige stralen in mijn nek. Ik open mijn ogen en houd mijn gezicht onder het water. Een van mijn lenzen spoelt weg. Mijn wereld wordt nog wat troebeler. Ik pluk de andere ook uit mijn oog en gooi hem weg. Van met een oog kijken word ik misselijk. Ik peuter het elastiekje dat de lange vlecht bij elkaar hield uit mijn haar en schud het los. Een misselijkmakende lucht van drank, sigaretten en zweet vult de douchecabine. Ik spoel het uit, zo goed en zo kwaad als dat gaat zonder shampoo. Ik druk nog eens op de knop om het water opnieuw aan te zetten. Mijn borsten schijnen nu nog harder door de natte witte stof van het jurkje dan voorheen.

Ik moet een beetje om mezelf lachen. Niet goed wetend waarom ik met alles aan onder de douche ben gestapt. Ik haak mijn vingers achter een schouderbandje en haal mijn arm er door. De natte stof blijft aan mijn huid plakken. Op weg naar mijn tweede schouderbandje voel ik mijn harde tepel langs mijn onderarm wrijven. Een beetje giechelig haal ik mijn arm terug en neem de tepel tussen mijn vingers. Zachtjes knijp ik door de dunne natte stof. Ik pel de jurk naar beneden en masseer zachtjes mijn bruine tietje. Onwillekeurig moet ik even aan Amber denken. Met haar ‘witte toeters’. Mijn andere hand streelt mijn ‘geklede’ borst. Ik laat beide handen langs mijn buik naar beneden glijden. Over mijn heupen. Mijn dijen. Mijn vingers spelen met de zoom van het jurkje. Ik stroop de natte stof omhoog. Over mijn billen. Weer naar beneden. Terug omhoog. Beetje onwennig, bang betrapt te worden. Langzaam wrijf ik met de muis van mijn hand over de natte dunne stof van mijn onderbroek. Met mijn vingertoppen trek ik het kruisje mee omhoog. Ik voel het koordje trekken in mijn bilnaad. Het doet me denken aan Sander, mijn ex. Die kon ook nooit van mijn string af blijven. Nee, geen Sander nu. Met een ruk trek ik het kleine rode broekje naar beneden. Het blijft hangen op mijn knieën. Terwijl ik er met een been uit stap, zie ik Amber weer liggen op de vloer van het toilet. Gekke Amber. Met mijn jurk om haar enkels. Gekke Vero. Staat zichzelf te vingeren in een campingdouche. In het witte jurkje van haar beste vriendin. De ontlading komt snel. Onverwacht snel. Trillend op mijn benen hang ik met mijn hoofd tegen de koude tegelwand. Met mijn hand op de knop blijft het warme water gestaag in mijn nek lopen. Ik pulk de natte jurk over mijn hoofd en laat het vallen naast mijn rode g-string. Nog een keer druk ik op de knop. En nog een keer. Langzaam kom ik bij mijn positieven.

Wanneer ik het slot van mijn cabine open maak, hoor ik een wc doorspoelen. Ik doe een stap terug en wacht tot ik  voetstappen hoor verwijderen. Ik steek mijn hoofd door het deurgat om te controleren of het toiletgebouw leeg is. Dat is het. Druppend sta ik voor de spiegel. Mijn haar is een warboel, maar mijn ogen staan fris. Halfblind zonder lenzen, maar vol van leven. Boven de wasbak spoel ik mijn onderbroek en het jurkje uit. Tussen mijn vingers probeer ik er zoveel mogelijk water uit te persen. Kansloze actie. Zeker voor de jurk. Ik ben bang dat ik de stof stuk maak als ik het uitwring. Dan moet ik het zo maar even aantrekken. Boven de spiegel is een brede luchtspleet tussen de muur en het dak van het toiletgebouw. Als ik op het vuilnisbakje ga staan, kan ik er net door kijken. De camping is stil. Geen mens te zien. Het ochtendlicht legt een sprookjesachtige deken over het tafereel. Zomerse Anton Pieck. Beetje stoffig wel. Ik trek mijn pumps aan. En schop ze weer uit. Ik ben toch geen playmate. Bij het deurgat kijk ik nog een keer zorgvuldig om me heen. Niemand te zien. Aan het einde van het pad, wat zal het zijn, veertig meter, zie ik mijn tent, ons tentje, staan. Ik waag de stap in het zonlicht. Zalig die warme stralen op mijn blote huid. Snel begin ik het pad af te lopen. Zo snel als mijn blote voeten de keitjes verdragen kunnen. Mijn natte kleren houd ik tegen me aan gedrukt, mijn schoenen draag ik in mijn linkerhand. Wat is dit dom. Mijn hele leven werd ik door mijn ouders naar naaktstranden en naturistencampings gesleept. Zodra ik me daar bewust van werd, heb ik me er tegen afgezet. Strijd geleverd over het wel of niet dragen van bikini’s en jurken op vakantie. En nu ben ik zonder hen op vakantie en loop ik hier voor dag en dauw in mijn nakie naar mijn tent te streaken. Op een gewone camping. En ik vind het stiekem ontzettend spannend.

Ik hoor een rits. Achter me gaat een tent open. Ik schiet opzij en sta trillend te wachten tot de knul die uit het tentje komt in het toiletgebouw verdwenen is. Oef. ‘Goedemorgen buurvrouw.’ Mijn hart stokt in mijn keel. Op nog geen twee meter van me vandaan zit Sylvia. Met Tijn op haar schoot. Tijn is zo’n dropje. Negentien maanden oud. Kan net lopen. Zo koddig. Hij kijkt me met grote vrolijke ogen aan. Zijn moeder ziet er vreselijk uit. Haar ogen hol van de slaap. ‘Lekker gedoucht?’, vraagt ze vriendelijk. Een moment was ik mijn naaktheid vergeten. Ik voel het bloed naar mijn kaken stromen. ‘Wil je een handdoek?’, vraagt Sylvia, en ze knikt naar de badlakens aan haar waslijn. Ik stamel dankjewel en sla een van de handdoeken rond mijn lijf. Een stukje terug op het pad staat de knul van daarnet met een duffe glimlach naar me te staren. Als onze blikken kruisen verdwijnt hij snel weer in zijn tent. ‘Wat zal ie eerst gaan doen’, lacht Sylvia, ‘zijn vrienden een bericht sturen of…’ Ik wil het niet weten. Tijn klimt van zijn moeders schoot en krabbelt naar me toe. ‘Soot zittu’, lacht hij me toe. Zijn moeder pakt een stoel voor me uit de voortent en vraagt of ik koffie wil. Waarom ook niet. ‘Slaapt Amber?’ Ik haal mijn schouders op, ‘ik weet het niet, ben haar kwijtgeraakt vannacht’. Tijn pulkt aan mijn haar, ‘mooi’, prutst aan de handdoek. ‘Hij zoekt je borst’, lacht zijn moeder. Een vermoeide lach. ‘Heeft hij je wakker gehouden?’. ‘Al drie nachten. Hij wil alleen maar spelen. Of slapen als ik met de kinderwagen wandel. Ik kan niet meer op mijn benen staan.’ ‘En Rik?’ ‘Die heeft tot half drie met hem rondgelopen.’ Een klein handje verdwijnt in mijn décollete, of wat daar voor door moet gaan. Sylvia lacht weer haar vermoeide lach. ‘Zal ik hem een uurtje meenemen? Kun jij nog even slapen.’ Sylvia kijkt me verrast aan. ‘Dat kan ik toch niet doen. Moet jij niet slapen?’ Ik schud mijn hoofd, ‘ik ben klaarwakker. Ik trek even iets aan.’ ‘Dat lijkt me een goed idee’, antwoord ze plagerig. ‘Gaat Tijn met Vero mee wandelen’, vraagt ze retorisch aan haar zoon.

Ons tentje is leeg. Geen Amber. Weer geen Amber. Ik trek een strak groen hemdje uit mijn tas en een bijpassende string. Een grijze joggingbroek maakt mijn outfit compleet. Terwijl ik voor de tent van Sylvia mijn sneakers dichtknoop, zet ze een mok dampende koffie voor mijn neus. ‘Hier, drink die eerst maar even op. Staat je leuk, die bril’. Tijn zit al in zijn kinderwagen te wippen. ‘Waguh rije.’ Dankbaar giet ik de koffie in een teug naar binnen. Sylvia kijkt met grote ogen. ‘Is het niet te heet?’ ‘Loden pijp’, antwoord ik flauw, maar ze heeft wel een beetje gelijk.

Wanneer ik met Tijn de camping af wandel lijkt de wereld langzaam een beetje tot leven te komen. Het jongetje kijkt geamuseerd om zich heen. Ik herschik het parasolletje, zodat zijn gezicht niet in de zon zit. Het petje dat ik heb opgezet om mijn ongewassen haar te verbergen, trek ik wat dieper voor mijn ogen tegen diezelfde zon. De lange paardenstaart die ik er door heb gestoken hupt omhoog. We zijn denk ik nog geen vijf minuten onderweg als het mannetje slaapt. Duim in zijn mond, knuffel onder zijn arm. Zo lief. Ik zet voorzichtig de kap van de kinderwagen omhoog. Schrik als hij lodderig zijn ogen open doet. Ze gaan gelijk weer dicht. Rustig wandelen we verder in de richting van de boulevard. Langs het water staat een eindeloze rij mannen met vishengels. Wat een grappig gezicht. Voor mij is het strand zon en feest, maar tussendoor heeft het dus nog een functie. Ik maak een snelle foto met mijn mobiel. Het resultaat is waardeloos. Dromerig slenter ik verder langs het lage muurtje dat de wandelpromenade scheidt van het strand. Vlak voor me kruipt een oudere man met geblondeerd haar vermoeid over het muurtje. Het kost hem zichtbaar moeite. Wanneer hij zich opricht kruisen onze blikken zich. Geschrokken duik ik weg onder mijn petje. Dat is die engerd die me vannacht maar drankjes aan bleef bieden. Ik weet het zeker, al lijkt hij nu nog ouder. Heel veel ouder. Ik hoop dat hij me niet herkend heeft. Durf niet omkijken. Ik versnel mijn pas en haast me verder in de richting van het centrum. Tijn protesteert in zijn kinderwagen tegen de plotse versnelling. Gelukkig wordt hij niet wakker.

Pas honderd meter verderop durf ik snel om te kijken. Er lopen hier al wat meer mensen. De valse veiligheid van vreemde gezichten. Ik zie geen bekend gezicht. Geen kanariegeel polo-shirtje met dezelfde kleur haar erboven. Opgelucht haal ik adem. Een klein stukje verderop staat  een groepje mensen bij elkaar aan een brede trap die naar het strand leidt. Op mijn gemak wandel ik er heen. Nieuwsgierig naar wat er te zien is, maar ook behoedzaam om de slapende jongen niet te wekken. Een man of tien staat zich te vergapen aan een dronken meisje dat halfnaakt op het strand haar roes ligt uit te slapen. Haar benen opgetrokken, je kunt zo zien dat ze geen slip aan heeft. Een van haar borsten toetert wit boven haar groene strapless jurkje uit. Mijn groene strapless jurk. Amber! ‘Amber!’ Ze reageert niet op het roepen van haar naam. De omstanders kijken naar mij. Naar de kinderwagen. Terug naar het dronken lor op het strand. Ik wil niet weten wat ze allemaal denken. Ik moet naar Amber. Ik kan Tijn niet alleen laten. Onhandig probeer ik de kinderwagen de drie treetjes van de trap af te dragen zonder het kind wakker te maken. Hulpvaardige handen. Ik sleep hem achter me aan naar die dronken trut. Wat denkt ze in vredesnaam wel. Alles zal toch wel in orde zijn met haar. ‘Amber!’ Ik laat de kinderwagen los en kniel naast mijn verdorven vriendin. Ze ruikt naar drank. Ze hangt vol met zand zout en wier. Haar, mijn jurk, is klam. Witte kringen van het zeezout. Ze heeft gezwommen. Ik schud aan haar schouders, spreek haar aan, roep nogmaals haar naam. Moeizaam opent ze haar ogen. ‘Vero’, is alles wat ze zegt. Ze doet haar ogen meteen weer dicht. Ik zet haar rechtop, trek de jurk over haar borst. Ze ademt zwaar. ‘Mijn hoofd’, kreunt ze. ‘Kun je staan’, vraag ik haar. Ze schudt haar hoofd. Zo blijven we een poosje zitten. Tijn slaapt rustig verder. Het opstootje lost op. Niets meer te zien. Het leven op de boulevard gaat verder met ontwaken.

Mijn telefoon piept. ‘Zus, ben je nog wakker?’ Het nummer van Celine. ‘Ja. Nee.’ ‘Later?’ ‘Ja!’ Amber kijkt me doods aan. ‘Waar zijn we?’ ‘Op het strand.’ ‘Ja.’ Hulpeloos kijk ik om me heen. ‘Ambuh.’ Tijntje. ‘Wat doet hij hier?’ ‘Dat leg ik je later wel uit.’ Tijn is klaarwakker. Niet langer tevreden in zijn wagentje. Ik haal hem er uit en zet hem op het zand. Meteen strompelt hij op zijn korte beentjes naar Amber. ‘Ambuh vies’, lacht hij en laat zich tegen haar aan vallen. Amber vangt hem op. Geeft hem een vermoeide knuffel en draait zich dan van hem weg. Luid snikkend gaat ze over haar nek in het zand. En nog een keer. Dan lijkt ze wat opgeknapt. Kijkt me hulpeloos aan met haar betraande gezicht. ‘Ambuh ziek?’ Ze probeert op te staan. Ik help haar overeind. Met mijn voeten werk ik haar braaksel onder het zand. Tijn staat verwachtingsvol naar ons te kijken. Een eindje terug staat een stranddouche langs de boulevard. Ik haak mijn arm in die van Amber en sleep met de andere de lege kinderwagen achter me aan. ‘Kom Tijn.’ Het manneke hobbelt gedwee achter ons aan. Voor ons uit. Amber strompelt meer dan dat ze loopt. Ik zet haar onder de douche en druk op de knop. Als ik haar los laat zijgt ze ineen. Een ziek hoopje onder een straal koud water. Ik schop mijn schoenen uit en gooi mijn joggingbroek over de kinderwagen. Met moeite hijs ik Amber weer overeind. Het water van de douche is echt ijskoud. Amber lijkt bij haar positieven te komen. Ze sjort wat aan haar jurk, die in het gewoel weer afgezakt is. ‘Tijn’, krijst ze plots met alle kracht die haar nog rest. Verschrikt kijk ik achterom. Het jongetje is op zijn dooie gemak op weg naar het water. Zich van geen gevaar bewust. Ik ren achter hem aan en pak hem op. Hij lacht naar me. De ondeugd straalt er vanaf. Als we terug komen bij Amber staat ze met het jurkje haar gezicht droog te wrijven. ‘Ik heb even jouw broek aangetrokken’, kijkt ze verontschuldigend.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen.  Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 5

Aan de rand van het water staan mannen met vishengels. Zover ik kan zien, staan ze ongelijk verdeeld hun geluk te beproeven in het ochtendlicht. De bootjes op het water zijn bijna allemaal verdwenen. Aangemeerd in het kleine haventje verderop. Druk bezig met het verwerken van de  vangst van vannacht. Een enkele vroege atleet holt over het zand. Een groepje jonge kerels slaapt een collectieve roes uit op het strand. Een dame met een klein hondje kijkt afkeurend in het voorbijgaan. Ik staar doelloos voor me uit. Geen veroveringen. Geen liefde, zelfs niet voor een nacht. Uitgerangeerd. Opgedroogd. Ik voel me oud in al mijn poriën.

De zon klimt langzaam hoger aan de hemel. Werpt zijn weldadige warmte op mijn rug. Ik sta stil en probeer te genieten van zoiets eenvoudigs als de ontluikende dag. Het kost me moeite. Onwennig zoek ik naar afleiding. Ongedurig loop ik terug naar de boulevard. Terwijl ik over het lage muurtje stap, dat het strand van de wandelpromenade scheidt, kruist mijn blik die van een jonge vrouw met een kinderwagen. Ze heeft iets bekends, maar ik kan niet thuisbrengen wat het is. Gehaast loopt ze verder. Ik sta te dralen. Weet niet goed wat te doen. Waarheen. Naar het appartement wil ik niet. Nu alleen thuiskomen is de doodsteek. Ik heb geen idee hoe laat het is. Een horloge of een mobiele telefoon hebben nooit tot mijn uitgaansoutfit behoort. Leidt alleen maar af van de hoofdzaken. Het verkeer op de hoofdweg achter de promenade begint toe te nemen. Voornamelijk bestelbusjes en lokale forenzen. Te vroeg voor toeristen. Veel te vroeg voor party-animals.

Ik neem een besluit. Zet mijn bezwaren opzij en loop de drie blokken naar het appartement met lood in mijn schoenen. Met bonkend hart open ik de deur van de smetteloos witte flat. Stijlvol en onpersoonlijk. Precies de juiste graad van anonimiteit voor de specialist van de one night stand. Het voelt niet als thuiskomen. Er loopt een koude rilling over mijn rug. Midden in de woonkamer kleed ik me uit. Mijn stinkende kleren laat ik achteloos vallen op de witte plavuizen. Zo sta ik misschien wel een kwartier door de grote schuifpui naar buiten te staren. In de badkamer kijk ik lang naar mijn eigen hoofd. Ontevreden. Onwennig. Het klopt niet langer. Een kerel van vijfenveertig met een coupe soleil. Zonnebankbruin op een eiland waar het hooguit vijf dagen per jaar regent. Tevreden kijk ik naar de doorkomende stoppels op mijn kaken. Kalm, alsof ik van buitenaf naar mezelf sta te kijken, haal ik het zwarte tasje uit de onderste la van het badkamerkastje. Zonder er een tweede keer over na te denken haal ik de tondeuse over mijn hoofd. Geen weg terug.

Een half uur later veeg ik met mijn hand over de aangedampte spiegel. Wat ik zie is een ander mens. Ongecompliceerder. Echter. Geen gemaakte jeugd meer. Geen zorgvuldig aangemeten look. ‘Ik heb een hoed nodig’, bedenk ik me, ‘voor ik mijn kop verbrand’. Zonder me druk te maken over de keuze, schiet ik een korte broek en een shirt aan. Ergens achter in mijn schoenenkast liggen nog een paar eenvoudige slippers. Ik sta al met de klink van de buitendeur in mijn hand, wanneer ik me bedenk. Ik loop terug naar de grote woonkamer en haal een ingelijste foto uit de onderste lade van de buffetkast. Voor ik de kamer verlaat, kijk ik nog een keer om. Vanop het dressoir kijkt mijn moeder me lachend aan. Kleurrijk. Flamboyant. Levend.

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.